Verlichte straatjongen Jan van Delden:
‘Ik weet niks, maar dat weet ik wel verdomd zeker.’
Hier is eindelijk de spirituele evenknie van de krantenjongen die het tot miljonair schopte: het ziekelijke, woordblinde achterbuurtjongetje dat zich een half leven lang schaamde omdat hij niets was, realiseert zich met een schok dat hij niets ís en wordt verlicht. Hij heeft een plat Haags accent en de brutale oogopslag van Jan Cremer. Eenmaal op zijn praatstoel houden de zinnen zijn gedachten niet bij en struikelt hij over zijn tong. Door een levenslange dyslexie gebruikt hij in drie uitspraken vier verkeerde woorden en staat er per ongeluk op het inschrijfformulier van zijn cursus ‘Ik eet wel/niet alleen vegetariërs’ in plaats van vegetarisch.
door Bob Snoijink
Geteisterd door een onafgebroken stroom ziekten en aandoeningen is hij als het spreekwoordelijke bleekneusje opgegroeid in de Haagse spoorbuurt, die hij beschrijft als de misdadigste wijk van Nederland en waarbij vergeleken de Schilderswijk in de jaren zeventig een soort Bloemendaal zou zijn geweest. Diverse klasgenootjes van de lagere school zijn inmiddels vermoord en van minstens een weet hij dat hij een aantal moorden op zijn kerfstok heeft. Hij ging op zijn veertiende van school omdat zijn vader er met een ander vandoor ging, zijn moeder te trots was om haar hand op te houden en hij voelde dat hij de verantwoordelijkheid op zich moest nemen voor haar en zijn kleine broertje. Hij werd onder andere loodgieter, metselaar, kraanmachinist, pedicure en uiteindelijk maatschappelijk werker onder de jeugd waartussen hij was opgegroeid: junkies, dieven en agressieve alcoholisten. Hij was voor niemand bang, nam nooit een blad voor de mond, wond iedereen om zijn vingers en werkte zich bijna letterlijk dood in de radeloze waan dat hij de wereld om zich heen kon veranderen. Maar van binnen was hij de vleesgeworden onzekerheid, bezeten van doodsangst, vertrouwde hij niemand, was hij van jongs af aan diep ongelukkig, totaal gedesillusioneerd en werd hij gesloopt door maagzweren, leverkwalen, allergieën en andere aandoeningen. Vragen over liefde die hem als een obsessie van kindsbeen hadden achtervolgd bleven onbeantwoord, en de Liefde waarover hij in boeken las bleek niet te bestaan. Op straat zag hij alleen het grofste soort onrecht en hoogstens liefde die in haat omsloeg. Pas na honderd vrouwen vond hij sex ‘een beetje’ leuk, maar hij doet inmiddels al vijf jaar zonder omdat hij de kosten niet tegen de baten vindt opwegen. Hij groeide op met een mes op zak en het stille ideaal om als een wrekende Zorro de misdaad te lijf te gaan.
Hij zat gevangen in een gekkenhuis zonder uitgang. ‘Ik had geen muziek, godsdienst of cultuur om in te vluchten; alleen drank, dus was ik hard bezig mezelf dood te zuipen en te roken.’ Een bizarre samenloop van omstandigheden bracht Jan van Delden in het begin van de jaren tachtig bij een lezing van Wolter Keers, advaita vedanta-leraar en een van de verlichten van eigen bodem (Zie Onkruid 87). Jan werd zijn rechterhand en boezemvriend. Het was een combinatie van uitersten: de erudiete topambtenaar bij de EEG die drie vreemde talen vloeiend sprak en de volksjongen die gebukt ging onder het feit dat hij geen enkel examen had gehaald omdat hij niet wist of het mogen of mochen was, en deze ‘mislukkingen’ met een schaamteloze brutaliteit compenseerde.
Dankzij Keers begreep Van Delden dat het gekkenhuis waarin hij leefde toch een uitgang had en dat hij altijd van mensen had gehouden, maar dat nooit als liefde had herkend omdat hij naar de bril had gezocht die hij op zijn neus had. Binnen twee jaar was hij verlicht. In zijn eigen woorden: ‘Ik kreeg twee knallen. De eerste was het inzicht: Ik ben niks en heb nergens iets mee te maken. De tweede was: Ik ben eruit. ‘ Na de dood van Wolter Keers in 1985 was diens spirituele coterie ervan overtuigd dat Van Delden de fakkel moest overnemen, maar hij verdween naar Frankrijk, trok hij zich langzamerhand volledig uit de wereld terug en verbouwde ondertussen vrijwel eigenhandig de overblijfselen van het middeleeuwse bisschoppelijk buitenverblijf La Rousselie op een sprookjesplek in de Dordogne tot… Noem het maar een klooster.
Sinds kort is hij uit zijn zelfgekozen isolement gekomen om individuen en kleine groepjes belangstellenden die daarom vragen met een korte, simpele aanpak naar de poort van verlichting te brengen. Hij noemt die methode De Stoelendans . Van Delden (48) heeft de aanpak zelf ontwikkeld, maar de wortels reiken via Wolter Keers terug naar diens Indiase meesters Ramana Maharshi en Krishna Menon.
Jan van Delden: ‘Ik was dol op mijn opa. Maar voordat mijn oma hem leerde kennen, was ze verliefd op een Duitse jongen die door de allereerste bom die er in de Eerste Wereldoorlog viel om het leven kwam. Voor haar was dat een traumatische ervaring, maar ik heb weleens gedacht: het bewustzijn heeft het perfect geregeld, want anders had ik die leuke opa niet gehad. Dat bedoel ik als ik zeg dat het bewustzijn alles regelt en jij niets hoeft te doen.’
Verlichting
Wat is verlichting?
‘De afwezigheid van iets anders dan jezelf.’
Is verlichting het eind of het begin van een weg?
‘Allebei. Verlichting is het eind van de heerschappij van die herrieschopper, van de persoonlijkheid. Maar dan begint het puinruimen. Het schilderijtje is weg, maar de witte plek zit nog op het behang. Dat is de kleine stilte. De wiskundesom is opgelost. Nu moet je hem gaan toepassen. Dat is geen activiteit maar een kwestie van doorzien. Het eind is het besef dat er nooit een schilderij heeft gehangen, dus ook geen vlek kan zijn, dat er alleen maar een blanco muur is geweest: de Grote Stilte. Een volledig verlicht mens is een echt mens, iemand die helemaal zichzelf is en van wie jij dat ook mag zijn omdat hij weet dat hij en jij hetzelfde zijn. Dat puinruimen kan lang duren. Het heeft wel tien jaar geduurd voordat deze stoel leeg was. Maar dat is bij iedereen weer anders.’
Puinruimen?
‘Ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand het pakte en meteen een lege kamer was. Als ik vroeger over de golfbrekers liep, durfde ik niet op een steen te gaan zitten. Was ik bang dat andere mensen dat gek vonden. Dat is nu zo’n onzin dat ik het me niet meer voor kan stellen. Dat soort dingen worden duidelijk. Maar dat heeft niets met het geluk van het zien te maken. Dat is alleen maar inzien dat je door niets wordt beperkt.’
Heb je nog meer voorbeelden van puinruimen?
‘In het begin wilde het ego er nog mee vandoor. Je moet niet vergeten dat ik mijn hele leven door een gigantische onzekerheid werd achtervolgd waarvan alleen Wolter en ik het bestaan kenden. Opeens dient zich een onwrikbare zekerheid aan. Een soort onkwetsbaarheid. Er bleef een element dat zei: ”Ik weet het” en dat die zekerheid tot middelpunt maakte. Ik dacht bijvoorbeeld mijn zoekende vrienden wel even over de streep te kunnen trekken, maar zo werkt het niet. Het gevaar is dus dat er een element blijft dat zegt dat jij het leven naar je hand kunt zetten. Ik kan best zien hoe mooi La Rousselie is maar als deze plek me wordt afgepakt: mij een biet. Als ik ga slapen verdwijnt hij ook. Er komt wel iets anders. Maar dat was in het begin wel anders; toen deed ik van alles om deze plek veilig te stellen. Je gaat het leven dus steeds meer zien zoals het is, in plaats van hoe jij het zou willen. In het begin ben je weliswaar onder de terreur van de persoonlijkheid uit, maar je bent pas klaar als je echt kunt zien dat letterlijk alles bewustzijn is, dat het bewustzijn, het Absolute of God alles perfect regelt en de hoofdpersoon in jou conflictloos zijn dagelijkse dingetjes kan doen. Ik weet niks, maar dat weet ik wel verdomd zeker.’
Wanneer kun je zeggen dat je klaar bent?
‘Er blijft iets knagen. Odysseus had tegen het eind van zijn reis een volmaakt leven bij de nimf Calypso kunnen hebben, maar hij was ongelukkig want hij wilde naar huis. En zelfs toen hij thuis was en één was geworden met zijn vrouw die altijd al op hem had gewacht, bleef het nog knagen. Dus toen hij had begrepen dat hij altijd al was geweest wie hij was, en dat die hele reis in theorie niet nodig was geweest. Het slot van de Odyssee is voor mij het langst onbegrijpelijk gebleven. Hij moest van de goden zijn roeispaan naar een land brengen waar de mensen niet wisten wat dat was, in de grond planten en achterlaten. Die roeispaan is de schaduw van het ego dat denkt dat híj die hele reis heeft afgelegd, en het begraven op die plek is het besef dat alles van meet af aan een spel van het bewustzijn is geweest waarin jij helemaal niets te zeggen hebt. Vrije wil is een illusie.’
Wat?
‘Vrije wil bestaat niet. Laat me niet lachen. Als vrije wil zou bestaan, zou iedereen gelukkig zijn. Het enige waarin een mens vrij is, is waar hij zijn aandacht plaatst. Op het niveau van de persoonlijkheid is Kosovo afschuwelijk, niet te verdedigen. Maar duik eens dieper. Je bevindt je aan de oppervlakte van de oceaan: de golven botsen: Hé, kijk uit, daar heb je die klootzak weer! Je ziet mij en ik zeg: Het is allemaal water. Ja, mooi praten, ondertussen vermoorden ze elkaar. Maar dan neem ik je mee, een paar meter dieper. Daar is het water stil: je kijkt omhoog en ziet de golven van de oppervlakte. Oorlog is water dat met zichzelf speelt, maar het is nog steeds hetzelfde water. De golven zakken weer terug in het water. De hele taart is God, is bewustzijn.’
Klinkt nogal passief.
‘De verantwoordelijkheid ligt bij de wereld, niet bij jou. Als er iets ergs gebeurt waaraan ik iets kan doen, zal ik het niet laten. Zo niet, dan voel ik me niet verantwoordelijk. Als een Hitler hier morgen aanklopt om te vragen of ik hem kan helpen, zal ik hem wel de waarheid vertellen maar niet weigeren. Hij heeft tenslotte ook zijn geluk en dat van een groepje blonde blanken nagejaagd. Zo zorgt een moeder ook eerst voor haar kinderen, dan voor haar familie, daarna voor de buurt, dan pas voor het land en daarna wordt het al abstract. Ik ben verliefd op het geheel. Eerlijker nog: ik ben verliefd op mezelf. Letterlijk: het is het gevoel dat jij omschreef toen je vertelde dat je nog weleens verliefd wilt zijn. Het leven heeft er een kleur bij.’
Het heeft toch iets afstandelijks.
‘Maar het is totale betrokkenheid.’
Leg eens uit waarom wreedheid geen wreedheid is en Hitler en Kosovo deel van het bewustzijn zijn. Je wilt me toch niet vertellen dat je verliefd bent op Kosovo, Hitler en ga zo maar door?
‘Alles zit in mij: van hoeren tot Hitler tot God. Wat zal ik dan nog oordelen? Jij hebt het over een voorpoot van de olifant, ik over de hele olifant. Kosovo is een schouwspel van dromen. Hitler, oorlog, alles zit op die droomstoel. Het mag er allemaal zijn. Dat is het moeilijkst te begrijpen: dat ook dat bewustzijn is. Ik zie het wel, maar wil er niets meer aan veranderen. Dat is het verschil met vroeger toen ik als sociaal werker als een gek de wereld wilde veranderen. Een roodborstje zingt mooi en ziet er leuk uit, maar hij zal een indringer wreed verscheuren. Een koekoek plundert andermans nest. Er is geen commissie die zegt: Hé, dat mag niet. De wereld gaat zijn gang.
Er is geen veroordeling meer. Wat daar in Kosovo gebeurt is voor jou niet anders dan bewustzijn dat met zichzelf speelt. Dat hang je niet aan de grote klok want dan word je uitgepoept, maar voor jezelf heb je de appel van goed en kwaad uitgekotst. En dan blijk je weer in het paradijs te zijn, waar je altijd al was. Het ego zwelgt op goed- en kwaad.’
Maar is er dan geen medelijden meer?
‘Medelijden verandert in mededogen. Mededogen is medelijden zonder emoties; het lijden is eruit. Veel mensen denken dat je niet echt meer bent zonder emoties, maar dat is onzin. Ik ben zonder emoties, punt. Maar ik hou van alle mensen omdat ik weet wat liefde is. Wie geëmotioneerd is weet niet wat liefde is. Die is verdwenen in zijn emoties. Hij is er niet bij en ik wel.’
Heeft een verlichte geen verdriet, chagrijn en pijn meer?
‘Er is nog wel pijn, maar het lijden is eruit. Er is nog wel verdriet, maar het overmant hem niet meer.’
Zijn met realisatie je angsten voorbij?
‘Een verlichte ziet dat de hoofdrolspeler bang is. Ik heb een vriend die gerealiseerd is en bang is voor honden. Hij loopt elke dag hard. Als hij er een hond aan ziet komen, ziet hij nog steeds zijn angst opkomen, maar hij loopt gewoon door.’
Het geluk van een verlichte lijkt me niet het geluk van gewone stervelingen: het geluk omdat ze ook ongeluk kennen.
‘Nee, de hele mikmak gaat overboord: geluk, ongeluk, emoties, gevoelens, de nare dingen maar ook de leuke. Het wordt één bal gehakt. Verlicht zijn ís geluk. Het is wat we allemaal zoeken, maar omdat het geen vorm of substantie heeft weet je niet waar je naar zoekt. Je hebt het wel degelijk erváren, want je kunt met geen mogelijkheid iets zoeken waar je geen enkele weet van hebt. Tot je derde jaar was je het ook, toen er nog geen belichaamd ik was.’
Wat gebeurde er toen?
‘Toen je leerde praten, zei je: ”Bobbie heeft honger.” Je moeder zei: ”Nee, jíj hebt honger. Kijk maar in de spiegel, dat ben jij.” Dat hoeft maar tien keer te gebeuren en de hypnose is compleet. Je gaat het geloven en vanaf dat moment woon je in je lichaam en denk je dat daar je ik zit – in de persoonlijkheid – en dat die het middelpunt van het universum is.’
De weg
Wat is het belangrijkste vereiste voor de weg naar realisatie?
‘Gevoel voor humor. Als je niet om jezelf kunt lachen, vergeet het dan maar. Maar net zo belangrijk is dat je jezelf afvraagt of je dit wel wilt. Ga ik er systematisch aan werken dat ik moeiteloos getuige van alles word? Dat er straks geen Bob meer is? Wil ik die lege stoel wel? Dat maakt je ervan bewust dat je dingen moet achterlaten. Als je nog het gevoel hebt dat er iets in de wereld te verhapstukken valt, doe dat dan eerst. Je moet elk moment dit hele gebeuren los kunnen laten. Naarmate je meer gaat zien dat je er nu ook al los van bent, zul je begrijpen: ik ben niet het visje maar het water. De inspanning verdwijnt en dat mondt weer uit op: als ik er altijd ben, hoef ik dus niets te doen. Het filmdoek hoeft zich niet in te spannen om de film te volgen.’
Is verlichting goddelijke genade of kun je ernaartoe werken?
‘Alles is goddelijke genade, ook het ongeluk dat je in je leven meemaakt, alleen ervaar je het op dat moment niet zo. Maar als je het echt wilt, gebeurt het vroeg of laat. Als je alles in je leven doet zonder dat het blijvende bevrediging oplevert, dan zoek je dit.’
Wat kun je doen voor verlichting?
‘Steeds meer het gedoe van die hoofdrolspeler, die herrieschopper volgen: zijn woede, zijn geluk, zijn stemmingen, wat hij doet, wat hij laat, zijn emoties, zijn geluk, zijn angsten, zijn afhankelijkheid, zijn reacties, al die voorbijgaande dingen. Steeds maar weer zien dat er maar één element eeuwig hetzelfde blijft: datgene dat getuige is van alles, datgene waar alles zich in afspeelt. Dat is de jij waar je naar op zoek bent, zonder te weten wat je zoekt omdat het geen vorm heeft en omdat je er geen enkele eigenschap aan kunt toekennen. Dat is het Zelf, of noem het wat je wilt: God, of puur bewustzijn.’
Is dat alles?
‘En die persoonlijkheid waarvan je dacht dat daar het ik huisde, helemaal toestaan om die hoofdrolspeler te zijn zonder te willen oordelen, ontkennen, verbeteren, of sleutelen. Ken uzelf en word een beter mens zijn twee hoofdplichten in de vrijmetselarij. Met dat tweede zijn een heleboel mensen bezig, het eerste wordt nogal eens vergeten. Maar dat tweede is onmogelijk zonder het eerste. Je moet namelijk eerst jezelf zijn voordat je een beter mens kunt worden.’
Waar dient meditatie dan voor?
‘Niet om aan je persoonlijkheid te sleutelen – want daarmee kom je er niet – maar om die druktemaker een beetje plat te krijgen.’
Een slaapmiddel?
‘Nee, als voorbereiding om dit verhaal te leren zien. Wat de stoelendans beoogt. Het gaat erom dat je die verlaten Ik-stoel kunt toelaten en niet wordt afgestoten door die afschuwelijke schijnbare leegte waar de meeste mensen op afknappen. De persoonlijkheid wil alles behalve dat.’
Moet je mediteren?
‘Je kunt het ook terwijl je werkt. Meditatie is zien dat jij niet loopt, de wereld loopt in jou. Als je dat tegen de mensen zegt, reageren ze met: ”Goh, fantastisch”, en ze vergeten dat het bij hen net zo is.’
Je kunt zien: o, hij wordt moe, hij is kwaad, hij is blij, etcetera.
‘Precies. En hoe weet ik dat? O ja, ik zit hier, en niet daar in die persoonlijkheid. Ik ben moeiteloos getuige van die hele toestand. En je wordt niet gebiologeerd door die pijn, of die onrust of wat ook. Als je de getuigende kant blijft, verdwijnt de aantrekkingskracht van die druktemaker. Als Van Delden vroeger ongelukkig was, had hij geen uitweg tot er weer iets gelukkigs gebeurde. Nu blijft hij in die Ik-stoel zitten. Die heeft namelijk nergens last van. Het doek wordt niet geraakt door de film, hoe gewelddadig die ook is. Er komt een moment waarop het nooit meer weggaat. Dan verbleekt alle schoonheid in de objectieve wereld omdat je iets mooiers hebt gezien.’
Moeten zoekers zich op allerlei onaangename verrassingen voorbereiden?
‘Nee. Bij mijn gerealiseerde vriend is dat niet zo geweest en hij heeft het helemaal gezien. Hij ”doet” er niets mee. Hij is zestig jaar, zit in de VUT, holt elke dag zijn rondje om de plas, heeft een jonge vrouw en kinderen. Hij heeft jaren in het jongerenwerk gezeten en hoeft niets meer van zichzelf. Tegen mij zegt hij weleens: ”Wat een klotekarma heb jij, dat je dit doorgeefwerk wilt doen.” Er zijn geen standaardontwikkelingen. Daarom zei ik: pas op met mijn voorgeschiedenis op te schrijven. Dat is verneukeratief, want dan denkt iedereen dat het verschrikkelijk moeilijk is. Ik ken een wat oudere huisvrouw die haar hele leven niets aan persoonlijke ontwikkeling heeft gedaan, bij toeval bij Wolter komt, hem hoort spreken en het meteen pakt. Ze was meteen verlicht. Er is niets spectaculairs gebeurd en daarna is ze gebleven om truien voor hem te breien.’
Kun je iets zeggen over ‘doen’ en ‘niet-doen’? Een verlichte is toch geen luiwammes?
‘Bij doen zit het denken in de weg. Ik bedenk nooit wat ik ga zeggen, het rolt er allemaal moeiteloos uit: dat is niet-doen. Jij doet de afwas maar je wilt eigenlijk iets anders: jij doet. Je zegt toch ook niet: ”Ik groei haar?” Maar het rare is dat je wel zegt: ”Ik drink een kopje thee.”’
Verandert verlichting iets aan de persoonlijkheid?
‘Hooguit dat die persoonlijkheid helemaal mag zijn wie hij is. In die zin verandert realisatie de persoonlijkheid op den duur wel. Als bijverschijnsel, als het nodig is. Veel dingen verdwijnen omdat ze opeens mogen bestaan, maar de grote lijnen blijven. Ik heb mezelf nooit erg verwend. Ik was vijfentwintig voordat ik eindelijk iets extra’s voor mezelf kocht. Ik heb er bijvoorbeeld net anderhalf jaar over gedaan om te besluiten een decoder te kopen zodat ik Nederland op tv kan ontvangen. Die zuinige Jantje zal wel blijven. Niets op tegen. Als ik alleen ben, ben ik stil in mezelf. In contacten met mensen zie ik opeens een enorme druktemaker naar buiten klappen die over zijn woorden struikelt en tien verkeerde woorden gebruikt omdat hij woordblind is. Vroeger wilde ik die veranderen, nu niet meer.’
Kan iemand verlicht zijn zonder dat zijn omgeving het in de gaten heeft?
‘Ja hoor. De vrouw van mijn beste vriend heeft niets in de gaten. Wolter kende iemand die zelf zijn hele leven op zoek was en pas na de dood van zijn vrouw uit haar dagboeken begreep dat zij het had gezien. Zij zal nooit de behoefte hebben gehad om het hem onder de neus te wrijven.’
Je voelt je geen goeroe, maar wat ben je dan wel?
‘Zeg het maar. Een vriend zonder voorwaarden. Ik ga liever naast je zitten om je te vertellen dat het allemaal onzin is dan op een verhoginkje. Uiteindelijk zijn we twee golfjes in dezelfde oceaan die met elkaar babbelen. Ik weet dat jij bent wat ik ben. Het woord goeroe heb ik heel lang niet uit mijn strot kunnen krijgen. Wolter is voor mij alleen maar een vriend door dik en dun geweest.’
Wat hebben verlichten met elkaar gemeen?
‘Dat ze een lege woning zijn. Ze mogen bij elkaar naar binnen, er is geen afweer. Ik kan wel functioneren, anders zou iedereen over me heen lopen. Wolter werd door zoveel mensen uitgebuit dat hij op het laatst van zijn leven uit armoe weer bij zijn ex moest intrekken. Maar dat vond hij niet erg. Hij liet zich gewoon alles afpakken. Mijn ex is naar een gerealiseerde gegaan die een onmogelijk mens is. Een vreselijke despoot, maar zo gerealiseerd als een biet. Die heeft ontdekt dat zijn persoonlijkheid zo in elkaar steekt en dat laat hij helemaal zijn gang gaan. Het interesseert hem geen moer. Daarom zijn alle gerealiseerden zo anders: het enige dat ze gemeen hebben is dat ze weten dat ze bewustzijn en niet die druktemaker zijn.’
Wat waren je eigen ideeën toen je begon met zoeken?
‘Een verlichte mag geen honger hebben, niet poepen, niet pissen, geen sex meer hebben en zo voort, maar dat valt allemaal in duigen want je bekijkt het alleen van de kant van de persoonlijkheid. Het is de mentaliteit van kikkervisjes: die snappen niets van wat zich onder de kikkers boven water afspeelt. Het zijn twee gescheiden werelden.’
Ik had het idee dat schoonheid met realisatie een grotere schoonheid wordt.
‘Ja, alleen het is allemaal bewustzijn geworden. Dát is het mooie. Eerst was Bobbie een ouder wordend, aftakelend mannetje met een begin en een einde, met het idee dat geluk nu is en het morgen misschien wel over kan zijn, en nu is hij iets dat eeuwig blijft.’
En nooit bang hoeft te zijn dat het weg zal gaan.
‘Nee, haha! Hoe kan dat nou? Het is nooit weg geweest.’
Kan het leven nog vervelend zijn?
‘Het leven kan nog wel klote zijn, maar voor wie? Je geeft nergens meer de schuld aan, je gaat gewoon niet meer in die film mee. Wordt het moeilijk en heb je de kans een stap opzij te doen, dan doe je dat. Wordt het erg klote, dan verander je de situatie. Ik had mijn huis verhuurd aan iemand die er een succesvol pension van maakte. De man belazerde me alleen voortdurend. Ik met hem praten. Hij ontkennen. Als iemand tien keer op je tenen gaat staan en zegt ik sta niet op je tenen, geef je hem een duw. Ik heb hem eruit gelazerd.’
Waarom is verlichting zo gewild, maar wordt het zo zelden bereikt?
‘De meeste mensen willen niet naar die lege stoel kijken. Er is geen lol, geen friettent, geen enkel zintuig dat daar bevredigd wordt. Je moet verzadigd zijn van de wereld. Hier ligt de grootste drempel van de meeste zoekers. Velen staan om de bron, maar bijna niemand gaat erin.’
De persoonlijkheid wil ervaringen.
‘En zich niet afvragen waar ze vandaan komen. En helemaal niet tot de conclusie komen dat het object geen ervaring geeft. Hij zegt: ”Geen gezeik, ik voel dit kopje toch?” En als je zegt: ”Ja, maar je voelt dat kopje niet, je voelt iets binnen in je,” vindt hij het niet leuk meer. Ik voel niets buiten mezelf. Zo lang je nog denkt dat geluk afhankelijk is van die bepaalde vrouw of die bepaalde ervaring zul je het nooit vinden.’
We kunnen ook niet goed tegen eenvoud. We zijn opgevoed met lange wegen, moeizaam zeulen, veel zitten, veel…
‘Veel van alles. Maar dat doen we allemaal omdat die lege stoel er zo akelig uitziet. Leegte is aardig om ’s morgens even op te mediteren, maar de rest van de dag vinden de meesten het niet meer leuk. Dat is omdat mensen er een object van willen maken en dat is een eindeloos herhaalde fout.’
Moet je je psychische straatje helemaal schoon vegen voordat realisatie mogelijk is?
‘Het ego maakt er weer een berg van om tegenop te zien. Je hoeft niet de hele RAI leeg te halen om te weten dat het een lege ruimte is. Eén, twee, grote kraampjes verwijderen is al voldoende, dan zie je dat die RAI geen kraampjes nodig heeft om te zijn wat hij is. De rest gaat vanzelf. Wolter wist dat deze vraag mij ook bezig hield: wat moet ik met die rotzooi van m’n verleden? Op een dag komt hij de keuken in. Daar ligt een berg troep. Hij pakt een papieren zakje, maakt het open, kijkt erin, mompelt: ”Wat moet ik met die troep?” Daarna deed hij het weer dicht, gooide het terug op de hoop en liep de keuken uit.’
Maar alle zoekers proberen zichzelf te vinden door zichzelf te verbeteren.
‘Allemaal. Iedereen gaat de mist in. Het geeft niet, het is een fase, maar je moet er niet in blijven hangen en je er niet door laten afschrikken. Je mag wel proberen om van het roken of van dwangmatige seksualiteit af te komen, daar is niets op tegen. Maar het helpt je verlichting geen steek verder. Wolter werd gek van de mensen die zeiden: als ik geen vlees meer eet word ik zeker verlicht? Hij zei tegen me: ”Begrijp je nou waarom ik rook en drink? Voor je het weet, word je bestormd door mafkezen die denken dat verlichting komt door spruitjes eten.” Er is met geen mogelijkheid iets te bedenken wat je kunt doen om verlichting te bespoedigen door middel van de persoonlijkheid, behalve die persoonlijkheid op de juiste stoel zetten. Het ego kan niet verlicht worden. Als je in die waan verkeert, leef je in het sprookje van de ridder en de draak. Voor elke kop die hij afsnijdt komen er twee in de plaats. Alleen de ridder die erlangs rijdt blijft ongedeerd.’
Kun jij zien of mensen gerealiseerd zijn?
‘Wolter zag meteen als er iets met iemand gebeurde. Dat is een kwestie van aanleg, denk ik. Als ik even met iemand praat, merk ik het gauw genoeg, maar ik kan me ook vergissen. Bij Wolter liep een vrouw, ene Miep. Die zat me zo raar aan te kijken. Ik dacht eerst dat ze me wilde versieren. Maar op een gegeven moment zit ze me weer zo raar aan te kijken en zegt ze: ‘Jij ziet het ook, hè?’ Ik ben jarenlang met Miep bevriend geweest. Toen ik een keer in Holland was zei ze: ”Jan, ik ben bang dat ik het toch niet helemaal heb gezien.” Daar ben ik toen in mijn naïviteit overheen gewalst. ”Joh, je zit even in een wolk,” zei ik. Maar toen ik haar de volgende keer wilde opzoeken, was ze dood.’
Kan ‘het’ weg zijn?
‘De zon blijft altijd schijnen, maar er trekt weleens een wolk voor.’
Kent iedereen momenten van zuiver bewustzijn?
‘Je bent vloekend aan het stofzuigen maar er komt een moment dat het gedachteloos gaat en je opeens zegt: Hé, het is klaar. Dan ben ”jij” – die persoonlijkheid – er even in verdwenen. Daarna komt die druktemaker terug om te zeggen dat hij dat heeft gedaan, en je wilt niet inzien dat je natuurlijke staat er is geweest, dat daarin zich het stofzuigen heeft afgespeeld: je weet dat het heerlijk was, maar je kunt er geen etiket op plakken. Als je klaarkomt tijdens het vrijen ben jij er ook even niet. De meeste mensen vergeten dat het nou juist om díé afwezigheid gaat: het vormloze bewustzijn dat er altijd, onveranderd is.’
Dat wegzijn overkomt de meeste mensen per ongeluk.
‘Je oefent voortdurend door alles vóór je te plaatsen. Die afstand is kunstmatig, want je zult zien dat hij niet echt bestaat. De vervelende dingen, de leuke dingen. Dan verdwijnt dat ik-gevoel uiteindelijk vanzelf. Als je niet kunt slapen en zonder verzet naar een tikkende wekker luistert, is dat getik opeens weg.’
Het verhaal gaat dat de eenvoudige Nisargadatta in een deftig restaurant koffie zat te drinken met zijn discipel Alexander Smit, gewend was zijn koffie van een schoteltje te drinken, maar het niet durfde. Waarop Smit vroeg: ‘Ben je nou verlicht, of hoe zit het?’ Ik zou zeggen dat een verlichte zich niets van dat soort dingen aan zou trekken.
‘In deze omgeving doe en laat ik ook van alles om geen storend element te zijn. Ik ben kampioen in het vermijden van problemen. Ik herken ze van te voren en ga ze niet aan. Komt er een leuk meisje dat met me naar bed wil, dan zeg ik: ”Sorry, ik kan niet.” Want doe ik het wel, dan heb ik morgen weer sores. Als ik dan zeg: ”Nou het was leuk. Dag,” zegt zij: ”Je houdt toch wel van me?” Dat wil ik niet, zij snapt dat niet, dus begin ik er niet eens aan. Ik los problemen op als ze zich aandienen omdat ik niet meer uit dat – zeg maar – ”lekkere gevoel” van thuiszijn weg wil. Je kunt het een vorm van superegoïsme noemen.
Lex Smit had van nature overal schijt aan. Kon hij ook niets aan doen, heerlijk. Iemand anders heeft van nature geen schijt aan alles. Ik zou misschien gezegd hebben: ”Jammer hè? Dat je hier niet van een schoteltje kunt drinken.” Het is puur aanleg en heeft niets met verlichting te maken. Verlichting verandert in principe niets aan de aard van het beestje. Het is een standpuntsverandering: Jantje wordt nooit meer de baas.’
Alexander Smit belde me op om me uit te schelden voor een stukje dat ik in Onkruid over hem had geschreven. In mijn ogen was er niks mis mee. Ik werd woest. Wat een ijdeltuit, dacht ik.
‘Het doet er niet toe waarom Lex je belde. Uit gekwetste ijdelheid, om je te testen, dondert niet. Wel waarom jíj woest werd.’
Journalisten zijn zo gevoelig over hun stukjes.
‘Precies. Dat hoort allemaal bij het puinruimen.’
Wordt een verlichte automatisch goed in wat hij doet? Is een gerealiseerde politicus automatisch een goed politicus?
‘Als je gerealiseerd bent, word je als neveneffect beter in wat je natuurlijke aanleg is, omdat er elementen verdwijnen als angst om fouten te maken. Ik ben nog steeds woordblind, want dat is een bewezen hersenafwijking. Ik schrijf en praat nog steeds belabberd, maar minder erg dan vroeger omdat het me nou worst zal wezen wat de mensen van me denken.’
Liefde
Is liefde ‘in de wereld’ echt onvindbaar?
‘Het is heel zeldzaam en broos. Ik ken een stel dat echt van elkaar houdt en dat vind ik prachtig om te zien. Dat is zeldzaam. Genade. En heel breekbaar. Er kan van alles gebeuren wat er een eind aan maakt. Als kind was ik geobsedeerd door alles wat er mis kon gaan, en mis ging. Als mijn vader zich elektrisch schoor, dacht ik hij kan een schok krijgen en doodgaan. Ik zag nooit liefde: van jongs af aan zag ik alleen maar bedrog.’
Je noemt het Absolute ook liefde.
‘Het is pure liefde. Kennen in de puurste vorm is de zuiverste vorm van liefde. Als je bij het kennen blijft en nooit meer naar het gekende gaat, ben je in staat om van alles en iedereen te houden. Dat was altijd al zo. Jij doet het eigenlijk ook al.’
Nee hoor, ik heb mijn voorkeuren.
‘Die zijn je door alle teleurstellingen van vroeger aangeleerd. Op de kleuterschool ging jij net zo makkelijk met die om als met die. Die voorkeuren zijn van later. Als je alles wat je is aangeleerd aftrekt, blijft dat over wat je bent.’
Is de liefde van een moeder voor een kind niet de ware liefde omdat hij niets terug verlangt?
‘De liefde van een moeder voor een kind is niet de ware liefde. Niet dat het niks voorstelt, maar het is niet de echte omdat het nog haat in zich draagt: Ik hou wel van mijn kind maar niet van de buurvrouw. Het is liefde die verdeelt en een Kosovo voortbrengt.’
Dood
Als ik doodga, wat blijft er dan van me over?
‘Er is alleen maar bewustzijn. In dat bewustzijn verschijnt Jantje. Jantje gaat dood. Het bewustzijn bespeurt opeens dat er een Keesje in hem verschijnt. Jantje en Keesje hebben niets met elkaar te maken. Daarmee is de hele reïncarnatieleer boem, plat. Het geloof in reïncarnatie is gebaseerd op de hoop dat er iets van de persoonlijkheid overblijft, of de angst dat je die kwijtraakt. Jantje en Keesje hebben alleen gemeen dat ze ongeboren bewustzijn zijn, dat nooit komt of gaat. Er is niets anders dan bewustzijn. Die pen, dat papier, dit huis, deze beweging, ik, jij: er is niets anders dan bewustzijn.’
Het is net of ik de essentie van dit verhaal niet durf te omhelzen omdat het zo groots is.
‘Omdat je je altijd zo klein hebt gevoeld. Het duurt een tijdje voordat je toelaat dat je God bent. Geen persoonlijke God, en dat moet je dus heel goed blijven zien. We zijn als water op zoek naar zijn natheid. Geniet ervan. Kijk met verbazing naar het gigantisch wonderbaarlijke wezen dat je bent.’
Twee knallen: inzicht en overgave
Jan van Delden had religieuze ervaringen altijd weg gehoond, maar toen er zich in 1976 in korte tijd twee aandienden, was de wissel in zijn leven om. Hij was voor het eerst lichamelijk ingestort omdat hij zich in het open jongerenwerk over de kop had gewerkt: hij was niet alleen in het buurthuis waar hij werkte omringd door het puin van de samenleving, in zijn eigen huis bewoonde hij zelf maar een klein hoekje omdat de rest ook met ‘kneusjes’ was gevuld. Vrije tijd bestond niet. Maag en lever hadden het vrijwel begeven.
Hij reisde met zijn toenmalige vriendin Mieke door Frankrijk en bezocht de hermitage van St. Germain de Taillarde aan het meer van Annecy: daar had een ridder in de middeleeuwen zestig jaar in een grot gemediteerd. De grot ging vol met geschreven bedankjes en toen hij met zijn vriendin in de stromende regen naar een nabij kapelletje klom dat vol hing met wandelstokken, vertelde de priester die toezicht hield dat de bedankjes en stokken afkomstig waren van zieken die genezen waren dankzij de mysterieuze krachten van de plek. ‘Dat is iets voor jou, Jan’, zei Mieke die het een en ander voor hem vertaalde.
Jan: ‘Ik was zo cynisch als de pest, want ik vond alle godsdienst maar gehuichel. Die priester kon trouwens zijn ogen niet van haar borsten afhouden. Ik zei tegen het altaar: ”Nou, genees mij dan ook maar, lul”. Maar ’s avonds in de tent begon ik al rare tintelingen in de buurt van mijn lever en maag te voelen en op de terugreis naar Nederland ging ik me steeds beter voelen. In de Jura sloegen we onze tent bij toeval weer op bij zo’n bedevaartsplek en later in de auto hoorde ik een stem in mijn kop zeggen dat ik aan yoga moest gaan doen.’
Terug in Den Haag prikte Van Delden in het telefoonboek en op het tweede nummer werd opgenomen. Hans Meyer werd zijn eerste yogaleraar en liet hem kennis maken met het mystieke erfgoed van het oosten, zoals de Oepanisjads en de Bhagavad Gita die hij verslond maar slechts half begreep. Voor het eerst van zijn leven had Van Delden het gevoel dat er een uitweg was uit het gekkenhuis waarin hij woonde.
‘Shiva danst stilstaand met zichzelf. Ik begreep niks van die tekst, maar had wel het gevoel van: als ik dat snap, ben ik er. En dat is uitgekomen.’ Met de overgave die Van Delden eigen was stortte hij zich op de alternatieve levenswijze die hij altijd had verfoeid: hij liet zijn haar groeien, gaf het roken en drinken op, werd vegetariër, omhing zich met kralen en mediteerde zich suf. Zijn gezondheid verbeterde maar hij bleef kwakkelen. In het begin van de jaren tachtig nam een vriendin hem mee naar een Tai Chi-weekeinde waar iemand hem plompverloren zei dat hij wel kon zien dat Van Delden een jnani was, dus een yogi die de weg van het intellect volgt. Van Delden was stomverbaasd dat iemand dat kon zien. De man maakte hem attent op een lezing van Wolter Keers en Jan schreef zich in.
‘Toen ik binnenkwam in de Hoorneboeg in Hilversum, zat daar een ouwe vent te roken en een borrel te drinken en vieze moppen te vertellen aan een juf in een plooirok. Ik wilde rechtsomkeert maken, maar was heel zuinig, dus ik dacht: ik heb ervoor betaald, ik blijf. Wie schetst mijn verbazing toen die rokende vent van die vieze moppen op het podium klom en Wolter Keers zelf bleek te zijn.’ Maar de vooroordelen verdwenen als sneeuw voor de zon toen Keers het woord nam. En van Delden was verkocht toen hij tijdens de rondvraag opstond en aan Keers vroeg: ‘Hoe komt het dat ik niet weet wat liefde is?’
Van Delden besefte pas veel later dat hij met die kernvraag net zo goed het hart van Wolter Keers had gestolen als de advaita vedanta-leraar het zijne met zijn antwoord. Keers zei: ‘Omdat liefde het enige is dat je niet kunt zoeken. Dat bén je.’
De band was gesmeed. Al bij de volgende bijeenkomst vroeg Keers aan Van Delden of hij zin had na afloop een pannenkoek met hem te gaan eten. Van Delden voelde zich Sneeuwwitje die ten dans was gevraagd door de prins. ‘Ik weet niet of jij wel te helpen bent,’ zei Keers aan tafel. ‘Jij bent zo’n schijnheilige,’ doelend op Van Deldens ascetische levenswijze. Prompt ging hij weer roken. Het duurde niet lang of hij was de rechterhand van Keers en hij week zo weinig mogelijk van diens zijde.
‘Ik had altijd het gevoel gehad dat een echte meester de waarheid zonder woorden moest kunnen overdragen. Bij Wolter was dat zo. Spirituele gesprekken waren er zelden. Onderricht was er niet. Ik kreeg alleen op mijn donder als ik de egoïsten in zijn omgeving op de vingers tikte: ik had me niet met anderen te bemoeien. Hij had altijd lui over de vloer die misbruik van hem maakten, die van hem aten en dronken en niets terug deden. Ik was een soort huisknecht. Hij werkte ook aan mijn afweer. Ik kon me vreselijk ergeren als hij in winkels ouwehoerverhalen stond af te steken tegen de caissière of tegen zomaar iemand. Als ik erbij stond, gooide hij er nog een schepje bovenop. Ook wilde hij altijd mensen uit de kleren hebben om een foto van ze te maken. Dat is een hele goeie om je afweer af te breken. Dan moest je mee naar een park, je kleren uittrekken en maakte hij een foto. Nooit van z’n leven, dacht ik. Zeker waar andere mensen bij zijn. Het was het ergste dat ik me kon voorstellen. Maar het is hem uiteindelijk toch gelukt.
Het merkwaardige is dat ik kort nadat ik dat had gedaan die eerste knal kreeg. Het was bij hem thuis. Het was weer een drukte van jewelste en we zouden net aan tafel gaan. Ik weet nog dat ik even een beetje in mezelf was, weet je wel. En me realiseerde: Hé! Ik ben dus niks. En als ik niks ben, heb ik nergens wat mee te maken. Het stelde weinig voor. We moesten aan tafel. Ik loop naar de tafel en net toen ik wilde gaan zitten, drukt Wolter zo een brandende sigaret op mijn hand. Hij had gezien dat er iets bij me was gebeurd. En dat wilde hij verankeren. Had hij dat niet gedaan, dan was dat inzicht zo weer vervluchtigd. Het is wat zenmeesters doen als ze een leerling een hengst met een stok geven. Dat met die sigaret was niks voor Wolter. Hij had gewoon geen stok bij de hand. Het koddige was: er zaten twee van die egoïstjes aan tafel en die wilden meteen dat Wolter dat ook bij hen deed. ”Ja hoor, jongens,” zei Wolter. ”Kom maar hier met je hand.” Hahaha. Die begrepen er niks van.’
De tweede ‘knal’ speelde zich nog geen anderhalf jaar later af, begin juni 1983. Van Delden deed eindexamen aan de sociale academie in Rotterdam. Zijn scriptie ging over non-dualisme en zijn ervaringen bij Wolter Keers. Hij kreeg zijn diploma, zakte direct in wat hij ‘de natuurlijke staat’ noemt en wekenlang voelde hij zich als een kind in het paradijs. ‘Ik was eruit. Ik reisde naar de nudistencamping in het Franse Montalivet waar Wolter ’s zomers altijd een week of zes met een groepje doorbracht. De hele reis ging vanzelf. Ik kan me nog herinneren dat ik onderweg een homo tegenkwam die alles voor me deed. Die viel zeker op me. Ik heb niets met homo’s maar liet me alles lekker aanleunen. Toen ik op de camping kwam, werd ik verwelkomd door Wolter, die breed stond te grijnzen, een fles champagne opentrok en zei: ”Je bent er. Blijf daar.” Zelfs in die verrukkelijke staat zag ik nog één gedachte voorbijkomen: Is dit nou alles?
In mijn geval was dat diploma superbelangrijk: ik had nooit iets bereikt in de wereld en nu wel. Toen ik het had kon iets in mij zich helemaal ontspannen. Daarom zeg ik altijd tegen zoekers: Wil je nog iets in de wereld, doe dat dan eerst.’
Jan van Delden was verlicht. Hij had begrepen waarom Shiva stilstaand met zichzelf danst: de persoonlijkheid blijft zijn dansje doen, gadegeslagen door zijn roerloze meester, het Zelf.
Fotografie: Prembuddha, tijdens een workshop met Jan in La Rousselie zomer 2000