Water kan niet natter worden dan het al is. Met andere woorden: je hoeft niets te doen of te laten om te zijn wat je al bent. Hier volgt een oefening om het ongemanifesteerde deel van jezelf aandacht te geven. Dat ongemanifesteerde deel – het Zelf – noemen we voor het gemak ‘het kennen’ en de hele objectieve wereld en alles wat zich daarin afspeelt ‘het gekende’. Anders gezegd zijn het gemanifesteerde en ongemanifesteerde deel van jezelf het kennen en het gekende, het waarnemen en het waargenomene. Het ene verandert nooit, het andere constant. We zijn gewend de aandacht geheel en al binnen de gekende wereld te richten en het kennen als onderdeel van de persoonlijkheid te ervaren, maar nu komt het erop aan de aandacht op de aandacht zelf te richten.
door Jan van Delden
(Gepubliceerd in Webmagazine Amigo #1, 2001)
Om het je wat makkelijker te maken, ga je in het begin ergens zitten of liggen waar je je lekker voelt en niet gestoord kunt worden. Vervolgens laat je tot je doordringen dat je niets hoeft te doen of te laten om te zijn wat je al bent: ‘zijn’ gaat vergezeld van een logische moeiteloosheid. Je hoeft dus niet een bepaalde houding aan te nemen om iets doelgerichts te gaan doen.
Neem goed waar wat bij het gekende, gemanifesteerde deel van je zelf hoort en zie dat Jijzelf – het kennen van het gemanifesteerde – ongemanifesteerd bent. Daarin is dus ook geen beeld van iets voorstelbaars, hoe subtiel ook, te vinden. Zie dat je niets van je gebruikelijke hoedanigheden kunt gebruiken, omdat het hele denken, voelen en ik-gevoel bij het gemanifesteerde deel hoort. Nu ga je met je aandacht naar het kennen van het gekende en wacht je tot het ‘er-zijn’ op nul staat. Er valt namelijk niets meer te doen, dus komt de ‘weet-niet-geest’ naar voren: de stilte treedt in. Dat is de stilte die als antwoord verschijnt als je de vraag ‘wie ben ik?’ consequent stelt. Zodra dat het geval is, komt er een gevoel van ruimtelijkheid en hoor je bijvoorbeeld het zingen van de vogels of andere omgevingsgeluiden die daarvoor niet in je aandacht lagen. Laat dat alles zo zijn en vestig je aandacht niet op al die waarnemingen (geluiden, gevoelens, etc.), maar op de stilte waarin ze plaatsvinden. Je aandacht bij de aanwezigheid van de stilte houden is je enige ‘noodlijn’ met je ongemanifesteerde ‘er-zijn’. Al het andere hoort bij de gekende wereld.
Om de aandacht makkelijker op de stilte te houden, gebruik ik het geluid van die stilte zelf – die stilte is namelijk niet helemaal stil, er is een soort ruis of suis van ‘er-zijn’ – en dat kun je volgen. Richt je aandacht dus op dat suizen. Dat heeft tot gevolg dat aandacht niet meer als verkrampte activiteit aanvoelt. Bemerk dat die stilte er altijd is zonder dat je er iets voor doet of laat. Dat ‘branden’ of ‘aanstaan’ van de stilte is de eenvoudigste ingang van het ongemanifesteerde, en door je aandacht steeds vaker op dat stille ‘branden’ te richten, groeit je aandacht geleidelijk naar die stilte toe. Dat zal op den duur moeiteloos gaan. Als je dat stille ‘er-zijn-geluid’, dat suizen, moeiteloos kunt vasthouden en je dus de smaak van het ongemanifesteerde als basis hebt, kun je dat voortaan als een soort ‘zwevend blok’ meenemen, terwijl je het gekende gewoon laat gebeuren. Je neemt het slechts waar, je volgt het. Met ander woorden: je probeert de oefening in het dagelijkse leven ‘in te lijven’. Geleidelijk zal de oefening in gewoon ‘er-zijn’ veranderen. Kijk of de ruis van de stilte er is als je je tanden poetst, de afwas doet of welke handeling dan ook verricht.
Langzaam maar zeker daagt het besef dat je het gekende op afstand houdt omdat je de aandacht op het gesuis of de stilte blijft richten, en jij dus het kennen zelf bent. Net zoals de achtergrond wazig wordt als je naar een druppel op een ruit kijkt, hou je de gekende wereld op afstand door de stilte aandacht te geven. Verder hoef je daar niets voor te doen of laten. Als je dat oefent – ook als je er geen zin in hebt – zie je langzaam maar zeker dat het hele denken en voelen iets is dat los staat van Jou. Je kunt het waarnemen, dus hoort het bij het gekende. Dat laat zien dat het denken – op dit gebied – nergens toe dient, en alleen voor het vermaak of de organisatie binnen het gekende bestaat. Zo ga je steeds meer zien dat alles, ondanks het gekakel van het denken, gebeurt zoals het gebeurt. De denker verkeert in de waan dat hij gedachten denkt en aldus verantwoordelijk is voor de gebeurtenissen. Door het inzicht dat het denken (evenals alle andere waarnemingen) iets is wat in de stilte verschijnt en verdwijnt, zal die ‘er-zijn-heid’ je niet meer ontglippen. Bijt je daar als het ware steeds meer in vast. Vervolgens daagt inzicht dat stilte en aandacht één zijn, en zo komt het ‘er-zijn’ aan zijn ‘nu-gevoel’. Aldus wordt het moeiteloze ‘er-zijn gevoel’ je levensbasis en komt het geluk waar je alles voor gedaan hebt omhoog door de afwezigheid van iets anders dan wat je nu al bent: het eeuwige, onveranderlijke er-zijn is een feit.
Tot slot is het nog zaak af te rekenen met de waan dat het gekende gedeelte een eigen leven leidt, onafhankelijk van het kennen. Dat mondt uit in het zien dat het gekende en zijn gemanifesteerde werelden niet als zodanig bestaan. Dan kun je je aandacht moeiteloos laten verwijlen bij het enige dat er werkelijk is: het simpele, stille er-nu-zijn. Dan ben je het ongestoorde, onveranderlijke geluk zelf.