Op 9 & 10 mei 2002 zaten ’s ochtends in La Rousselie aan tafel: Jan van Delden, Albertine van Peursen, Wilmy Moors, Abraham Werner & Kees Schreuders. (Gepubliceerd in Webmagazine Amigo #4, Juli 2002)
Het is de week dat Pim Fortuyn werd neergeschoten en we ontbijten met Jan, ochtendmens bij uitstek en op z’n praatstoel. Jan is een man van ‘beeld’spraak: hij schildert en schetst met woorden en zonder dat je het merkt ga je door de woorden heen horen en kijken. Hij gebruikt ze, kneedt ze, verknipt ze, verzint ze, rekt en kleedt ze uit, met maar één doel: het onthullen van de schijnbare eigenaar van die woorden.
En als er dan wordt opgemerkt: maar Jan je zegt steeds dat je dit of dat moet doen, maar er is toch geen doener? antwoordt hij met een glimlach: ‘… ja, zie het dan maar even als aan elkaar gefietste genade.’
Amigo: Deze Amigo gaat over de ideeën die we over Realisatie of Verlichting hebben en koesteren. Aangevuurd door die ideeën gaan we op zoek, maar uiteindelijk staan diezelfde ideeën ons juist in de weg. Alexander Smit zei weleens: ‘Zeg me hoe je denkt dat Realisatie eruit ziet en ik vertel je waar je weerstand zit.’
Jan van Delden: Met andere woorden: ook dat idee moet weg. Elk idee zit in de weg. Alles wat je kan beschrijven zit in de weg. Dat is gewoon de hele truc en tegelijkertijd zo moeilijk. We zijn zo gewend het in en bij de dingen, de objecten, de ervaringen te zoeken. En daar is nu net niets te vinden. Zolang je in de dualiteit denkt te zitten heb je subject en object en het subject is niet te vinden door middel van een object oftewel een idee.
Maar op de één of andere manier heb je dat idee toch nodig om op zoektocht te gaan?
Maar op zoektocht gaan, dat doe je niet, dat overkomt je. Als de dualiteit ‘verlaten’ wordt, betekent dat in eerste instantie dat het idee ‘object-subject’ zich opheft. Het object zal in eerste instantie vertellen wat het moet doen om het subject te bereiken. Dat raakt kant noch wal, maar je ontkomt er ook niet aan. Als je doorkrijgt dat het object nooit het subject kan bereiken, of de film nooit het filmdoek kan bereiken, dan vraag je je misschien af: Waar zit ik dan? Aan de film- of aan de filmdoekkant?
En wellicht kom je er bij nader inzien achter, dat je het Kennen moet zijn: dus de filmdoekkant, de kennende kant. Als je dat weer nader onderzoekt, kom je tot de conclusie dat het idee dat je de film nodig had om het filmdoek te ontdekken ook maar relatief is.
het AUM-teken
De stip bovenin het teken staat voor ‘de zon’ (het subject). Het subject kan zichzelf niet kennen zonder ‘object’ (het maantje dat eronder ligt).
Het ‘drietje’ (brahman) is de periode dat je ontdekt dat de zon en de maan, niet twee dingen zijn, maar één en hetzelfde.
Het ‘staartje’, dat aan de ‘drie’ zit vastgeplakt, is de finale, ofwel Parabrahman.
Met andere woorden: Als je het AUM symbool volgt, toont ‘de zon’ dat hij bewust is geworden van zichzelf dankzij ‘de maan’. Dan komt hij tot de ‘Drie’ van brahman. Daar moet je meestal een tijdje zijn alvorens je bewust wordt van het feit dat je ernaast zit, want dat zou betekenen dat de waarheid onwaarheid nodig zou hebben om de waarheid te zien.
Dat leidt tot het nondualistische zien dat er geen dualiteit kan bestaan en dat er dus uitsluitend Het Ene, zonder meer of minder is, was en zijn zal, ofwel het ‘staartje’ van de ‘Drie’, ook wel Parabrahman genoemd. Dat maakt dat yin/goed en yang/kwaad niet meer is dan Het Ene dat met zichzelf speelt. Dus is liegen geen leugen en goed niet goed.
Dat is het ‘drietje’ in het AUM-teken, waarin het lijkt of je het object (de maan) nodig had om het subject (de zon) te ontdekken, maar je doorziet dat plotseling als naïef. Je komt erachter dat het niet kan, want het Absolute kan zich niet bewust worden door iets wat in het Absolute zelf een tijdelijke verschijning is; dat moest al helemaal Bewustzijn zijn.
Dan volgt de finale stap: Parabrahman (het staartje van het ‘drietje’ in het Aum-teken). Dan zie je dus dat er alleen maar éénheid is. Daarmee is de cirkel rond. Je ziet dat het enige punt dat nog in de weg zat het idee was dat de dualiteit reëel was, dat er een object (een maan) zou kunnen bestaan. Het object bestaat niet meer en daarna gaat, wat voorheen ‘de wereld’ genoemd werd door met wat ze altijd al deed, maar nu zonder iets of iemand.
Dat is het ‘drietje’ in het AUM-teken, waarin het lijkt of je het object (de maan) nodig had om het subject (de zon) te ontdekken, maar je doorziet dat plotseling als naïef. Je komt erachter dat het niet kan, want het Absolute kan zich niet bewust worden door iets wat in het Absolute zelf een tijdelijke verschijning is; dat moest al helemaal Bewustzijn zijn.
Dan volgt de finale stap: Parabrahman (het staartje van het ‘drietje’ in het Aum-teken). Dan zie je dus dat er alleen maar éénheid is. Daarmee is de cirkel rond. Je ziet dat het enige punt dat nog in de weg zat het idee was dat de dualiteit reëel was, dat er een object (een maan) zou kunnen bestaan. Het object bestaat niet meer en daarna gaat, wat voorheen ‘de wereld’ genoemd werd door met wat ze altijd al deed, maar nu zonder iets of iemand.
En in de één zitten, aan de filmdoekkant, is dat een ervaring?
Als er geen dualiteit is geweest, waar komt de ervaring dan vandaan die je al je hele leven hebt gehad?
Uit de één…
…juist, dus je ontdekt dat het altijd al zo is. Het hele idee, dat wat we nu als een individu beleven — die dorst heeft en drinkt of eet — een idee is dat verschijnt en niet concreet is, want er is niemand die eet. Ik beleef dat individu ook niet, ik zie ook niet meerdere individuen. Ik kén alleen maar een individu, ik kén dorst, ik kén honger.
Even de scepticus: het klinkt als iets van de ratio: als je de hele weg van onderzoek doorlopen hebt en niets gevonden hebt, en dus alleen maar kan concluderen dat dat niets het dan moet zijn…
… in eerste instantie moet je op ons pad, Jnana yoga, wel rationaliseren. Het gebrek aan overgave is overduidelijk, want anders zou je niet rationaliseren. Dus dat is je enige ingang. Je gebruikt eigenlijk iets kunstmatigs om het uiteindelijk te doorbreken. Je vertrekt vanuit die dualiteit (object/subject) om diezelfde dualiteit om zeep helpen. Dat is glad ijs! Logisch gezien moet je heel goed in de gaten houden dat je de logica alleen kan inzetten om in te zien dat je er met logica niet uitkomt, je kan logica niet grijpen of begrijpen, punt! Als je dat ziet, kun je ermee afrekenen en bereik je een stukje vrijheid, een soort weten dat voorbij het denken ligt. Maar dan moet je eerst wel echt zien dat het denken daar niet bij kan.
Verwarren we dan eigenlijk niet het zien en het denken?
Met andere woorden, je kan zien dat je wordt opgeslokt door het gebeuren tussen de objecten. Dan komt de gedachte om een stap achterwaarts te doen, terug naar het filmdoek, en de bron of de stilte weer te hervinden. Dat lijkt dan een rationele beslissing te zijn, terwijl er geen ‘ik’ is om dat te beslissen.
Dat is nog steeds ‘subject/object-kijken’. Je doet dus alsof subject en object echt zijn. En als het doorbreken daarvan waar is, en je daarvoor een onwaarheid gebruikt hebt, dan is dat doorbreken natuurlijk ook niet waar. Maar dat weet je dan nog niet, dus doen we alsof.
Zo kunnen we de echtheid van object-subject onderzoeken. En dan zie je misschien op een gegeven moment: ik beleef wel een dualiteit, maar alleen maar omdat ze mij dat geleerd hebben. Want als ik er dieper op in ga, is de dualiteit weg.
Er blijkt alleen maar het beleven, het kennen van de dualiteit te zijn en niet de gebeurtenissen die we brood smeren, praten en dergelijke noemen, want daarin kan ik geen object vinden. Althans ik kan niet zien: hé dat is ‘de waarnemer van…’ en dat is Jantje; het is gewoon één ding.
Vroeger dacht ik aan de gekende kant te zitten, ik geloofde nog in objecten. Maar door onderzoek heb ik gezien dat ik nooit een gekend iets kan zijn. Het Kennen, Bewustzijn, moet er eerst zijn alvorens daar iets in verschijnt. En nu, in de eindfase kom ik erachter dat wat in mij verschijnt niets anders kan zijn dán Bewustzijn zelf.
Stel dat er een object bestaat, wie ziet dat object? Bewustzijn! Nou, op het moment dat Bewustzijn het kent, is het Kennen geworden en is het geen object meer. Het is niet echt meer. Zelfs als je alleen logica gebruikt, moet het object op een gegeven moment verdwijnen en wordt het één met het Kennen. Het object verliest dus z’n waarde, het is Kennen geworden en is weer het Ene.
Het moeilijke is dat wij, gek als we zijn, toch verwachten dat in het leven van alledag het denken een keer uit zichzelf zal ophouden met denken (lach niet) en gedachten als dat is niet zo, ik ben het daar niet mee eens, ik hou op met al die dingen te denken, enzovoort …
We zijn natuurlijk op zoek naar iets dat ons bevrijdt van de lasten die we in de wereld hebben; daar zoeken we verlichting voor.
Verlichting is in eerste instantie voor de meesten van ons een op zoek zijn naar een verlicht ‘ik’, een soort superpersoon, die door de werkelijkheden heen onsterfelijkheid bezit en die anders en beter is dan de rest. Dat is je reinste flauwekul! De werkelijkheid is dat je gaat zien dat het allemaal bullshit is. Dat het simpelste van het simpelste helemaal 100% één zijn is.
Als ik tegen mezelf zeg: ‘Dit is Het! (wijst naar de ruimte van de keuken)… en dit… (wijst naar de koffie) en dit….(wijst naar het lichaam)’, er is niets anders dan Het, of ik nu wel of niet iets wil veranderen, dát is Het ook…
…maar wat daarna komt is dus: ja maar, is dat nu alles? Of: ik vind er niets aan. Die gedachte breekt zogenaamd de waarheid af…
… maar ook die gedachte zelf is ‘Het’ ene.
Als je merkt dat objecten, gedachten of gevoelens gekend worden, vormen ze geen bedreiging meer. Het object verdwijnt, wordt weer Kennen en dat Kennen blijkt altijd onveranderlijk ‘aan’ te staan. En dat wat object lijkt te zijn, is niets anders dan ‘Dat’. Alleen ons hoofd blijft maar zeggen dat het van een object komt.
Toen ik kind was
waren bomen bomen,
mensen mensen
en paarden waren paarden.
De lucht was de lucht
en de zon was de zon.Toen ik ging ik op zoek
en werd spiritueel.
toen waren bomen mensen
mensen waren de zon.
de zon was wolken
en wolken waren water.
Nu ik mezelf weer gevonden hebzijn bomen weer bomen
en de zon is de zon
mensen zijn weer mensen
een wolk weer een wolk.
Wat is nu het hele eieren eten met dat gedicht: ‘Eerst waren bomen bomen…’, daarna niet meer zo. Dat ‘niet meer zo’, dat is er dus tijdens je onderzoek van de object/subject-relatie; in die periode zie je ineens: hé… het zijn geen bomen, het is het kennen van bomen, en je vraagt je af of er dan wel objecten zijn. Als je herkend hebt dat het object niet bestaat, dondert je hele denkwereld in elkaar. Je ziet dan dat de wereld niets anders is dan het kennen van een wereld, maar dat er dus niets ‘in’ is en dat die wereldkennerij niet op een wereld wijst, maar op het enige wat er is: het kennen zelf. Dus zijn het weer gewoon bomen, zonder meer of minder.
Dan is het gewoon een kwestie van ontspannen in het Zijn (zoals Alexander altijd maar weer zei…). En dan gaat het spel gewoon verder.
Dit spel blijkt dus niet een wereld te zijn, maar het Kennen zelf, Bewustzijn zelf. Maar het idee dat er een Jan zou zijn, die nu begrijpt hoe het in elkaar zit, dat gaat dus niet. En toch kan je zien hoe het in elkaar zit, maar dat is niet Jan. JIJ, als onafhankelijke vormloze getuigenheid en/of kenner van het gebeuren, is getuige van een Jan die het niet kan bereiken en een doenerschapsnederlaag vroeg of laat onder ogen moet komen. Dat begrijpen wordt niet door een Jan gedaan; Jan is iets dat gekend wordt en het Kennen heeft Jan niet nodig en is waardeloos voor Jou. Zijn inzichten en zijn kennis zijn ook niet nodig. Het gaat dus om het weten dat Jij altijd ‘aan’ staat, zonder een Jan die kan claimen dat hij dat doet, en dat Jan dat claimen niet kan stoppen, want waar zit de knop om hem uit te zetten?
Dus je moet niet de wereld willen veranderen, maar je eigen standpunt. Als je ontdekt dat het neutrale standpuntloze, jouw vanzelfsprekende ingrond is, dan houden alle technieken op en kan je gewoon zijn wat je bent. Maar dat wordt niet door iemand gedaan, en kan ook niet bijvoorbeeld door meditatie verbeterd worden, want het is al perfect.
Dat is de opluchting: je kan een natuurlijke expressie van Bewustzijn zijn…
…je bént het, je kan het niet gaan zitten zijn, je BENT het en je kan niet anders zijn dan wat je bent. Dat is de periode, waarin er op het Jan-niveau, laat ik zo maar even noemen, de totale acceptatie komt van hoe Jan is. En dat betekent dus dat Jan niet meer verleid wordt door het ‘ik-zou-zo-willen-zijn’, ‘de-zo-willen-zijn-Jan’ stort in elkaar. Jan is zoals hij is. Het moeilijke daarbij is nog wel dat bijvoorbeeld het denken nog kan zeggen: ik heb een hele bange schijterige Jan, die moet eerst nog weg. Dat is weer een oordeel of een voorkeur. Maar voor Jou, het Kennen, maakt het helemaal niets uit; er is alleen maar het kennen van een bange Jan. Je trapt dus niet meer in die bange Jan. Het is dus absoluut niet meer nodig dat Jan op de een of andere manier verandert. Hij is zoals hij is. Hij kan dat zelfs niet, want hij is er niet, er is niemand die kan ingrijpen, begrijpen of inzien; het gebeurt. Dus dan houdt het doenerschap en zijn doen-en-laten-waan, op!
Toch proberen we er vaak iets statisch van te maken, om een handvat te hebben of om er een toepasbare formule of werkwijze van te maken.
Dus ook het idee dat het een handvat zou zijn, moet sterven. Zolang verlichting nog een idee heeft of is, ben je nog niet verlicht. Zolang je nog twijfel, geloof of ideeën najaagt of als je denkt dat het iets is, dan zit je nog ergens aan vast. De vrijheid zit dus niet in Jan die ergens goed in wordt of Jan die iets begrepen heeft. De vrijheid is: dat ik volstrekt niets met Jan en de wereld te maken heb, maar dat wat Jan en de wereld mag zijn, niet anders is dan een ervaren van Er-zijn waarin het Ervaren zelf centraal staat en de inhoud van geen enkel belang is.
De stabiele kant is dus de stoel met z’n vier poten (stilte, het nu, aandacht, liefde/vrijheid/geluk). Je ziet dus steeds meer dat die vier poten altijd al ‘aan’ staan. Ik hoef niet te gaan ‘Erzijn-en’, ‘nu’ te gaan doen, ik hoef niet bewust te gaan zijn, ik hoef geen aandacht te richten, want aandacht is er altijd. Alleen wij denken dat die aandacht vanuit een gekend mannetje of vrouwtje komt. Maar als je dat onder de loep neemt, dan blijkt ook dat niet waar.
Als je gaat zoeken naar het onveranderlijke lijkt het of het zich aandient in alle juist veranderlijke zaken; het is alles.
Je gaat steeds meer merken dat je altijd al helemaal perfect één ervaring hebt; je hebt geen ervaringen-in-ervaringen-in-ervaringen… Het ervaren heeft ervaringen, maar het ervaren zelf verandert niet. Het stabiele in ons is het ervaren zelf; de beweging, het veranderlijke, is de ervaring die erdoorheen reist. Eerst zeg je nog dat die ervaringen worden veroorzaakt door een object. Als je dat geneutraliseerd hebt en er komt toch nog iets langs wat geen object is, ja dan is die beweging blijkbaar van het Ervaren zelf: er is het ervaren van de natheid van het water.
Als ik hier een object en een subject heb, dan gaat hiertussen iets stromen, dat is het ervaren zelf. Maar of het stroomt tussen dit of dat, maakt dus in feite niet uit.
Er is geen dit of dat. Die stroom is binnen het Zelf en de beweging die daarin schijnbaar plaatsvindt is dus in feite zelfverbeelding, want er kan geen beweging zijn.
Ik hoef niets te doen om het ervaren te ervaren, dat is helemaal ‘aan’. Ik ga steeds meer letten op ‘Dat’ in plaats van wat die schijnbare afgescheidenheid — daar is mijn brandweerwagen en hier zit Jan — veroorzaakt. Maar het ervaren zelf ziet hier helemaal geen onderscheid in.
Zie het bijvoorbeeld even als een bal van zien, kennen, ervaren en in die bal hoor ik ook een stemmetje, ik hoor ook gesuis en ik zie bewegingen. Maar dat is één zien, ik zie niet allerlei verschillende dingen. En opeens zie ik dat dit altijd al zo is.
En als in die bal wordt gezegd: er zijn hier vele mensen met allemaal hun eigen bewustzijn, dan is dat weer een veronderstelling, want mijn ervaring is niet dat er vele bewustzijnen in Mij zijn. Zelfs als ik voor een groep van honderd mensen sta, zijn er niet ‘vele bewustzijnen’. In dat ene Bewustzijn, in dat Waarnemen, zijn er onderling schijnbare bewegingen en gepraat. Maar ik ervaar geen ‘verschillende’, ik ervaar één ding, altijd.
‘Dit verschijnt in mij’ zegt deze plek, maar die plek daar bij jou beweert dat op zijn beurt ook. De wereld die hier gezien wordt, is anders dan die daar ziet. Ik ben onderdeel van jouw wereld en jij van mijn wereld. Hoe verenig ik dat?
Door te zien dat jij Kees niet bent en Jan Jan niet is; dan is er dus maar één die iets ziet. Maar er is helemaal geen iets in een iets. We gaan ervan uit dat een hoofdpersoon, Jan van Delden, bijpersonen heeft die onderdeel zijn van zijn wereld. Daarom zeg ik weleens als grapje: als jij om 10 voor 10 gaat slapen, haalt Jan 5 voor 10 niet. Maar dat zijn allemaal nog denkknopen, want uiteindelijk ben ik Jan niet en jij bent Kees niet. Dat wat je wel bent, heeft zich niet bewogen. Dus terwijl de visjes zitten te ruziën of te praten, beweegt het water niet.
Aan de andere kant is dat juist het wonder, dat het zo lijkt te zijn.
Ja dat lijkt ook zo, maar als je goed kijkt, is het nooit zo geweest. Het water kent Jan en kent Kees daar, maar het water daar tussenin kent zichzelf niet, want het is water. Dat moet je een tijdje in de gaten houden, wil je dat zien. Het geluk daaruit kan pas geabsorbeerd worden als je werkelijk ophoudt nog een gekende ervaring te kennen (kennen afhankelijk te maken van een gekend iets). Zie dat Kennen zelf het geluk en ongeluk uitbeeldt. Dat is het geluk en tegelijkertijd word Jij daar niet door beïnvloed. Houd dus het onveranderlijke in de beweging voor ogen; zien dat het nu ook zo is en dat jij dat niet doet, is vrijheid zijn.
Wat er meestal gebeurt: Jantje blijft langskomen met zijn ‘dat is imperfect, ik heb nou pijn in m’n darmen of ik ben misselijk’. Die Jantje stelt altijd het geluk uit naar morgen, wachten tot het beter wordt. Maar waarin kan hij dat doen? In Jou, het onveranderlijke Geluk zelf!
En dan de gedachte: ‘Is dit het nu?’ Jij noemt dat wel ‘de woestijn’ geloof ik. Dan heb je het al gezien…
…aan de ene kant heeft het water gezien dat het water is, maar het automatisme van de golven gaat gewoon door. Je komt als het ware van een koude kermis thuis: waar ben ik in godsnaam al die jaren mee bezig geweest? En je realiseert je dat de waarheid nooit is weggeweest en ook niet weg kan gaan; dat de eerste oorzaak niet kan oplossen of zoiets. Deze lijkt alleen maar een poosje uit het zicht geweest te zijn, omdat je een tijdje naar de zogenaamde dualiteit hebt gekeken. Maar dat was een ‘verdroming’, een verbeelding, meer niet. Dat maakt het ook zo ontnuchterend.
Daarnaast zijn we ons hele leven geobsedeerd door de effecten en ervaringen van objecten. En nu blijkt die ervaring niet van een object te komen. Toch zien we nog het automatisme om naar de objecten toe te gaan. Laat dat maar gebeuren, maar zie tegelijkertijd dat er geen object meer in kan zitten. En word dan langzaam wijs dat de ervaring van het Ervaren Zelf moet komen, van het Bewustzijn Zelf, van jouw Zelf en dat er geen object als veroorzaker bestaat.
Als je dat steeds weer ziet, dan sneuvelt alles: de wereld, opinies, de hele mikmak. Je ziet wel steeds dat er het ervaren is van koffiedrinken, maar als er geen koffie, geen kopje, geen Jan is als object, dan is het dus het Ervaren Zelf die dat doet. Dan smaakt daardoor de koffie niet anders, maar je weet dan dat het geen koffie is en dat er alleen het waarnemen van koffie is…
…sta je daarbij stil op het moment dat je koffie drinkt?
Nee dat hoeft niet. Maar je trapt niet meer in die langskomende gedachten en dat is voldoende, want je hoeft niet te weten dat je er bent, je bent er!
Het gaat er dus om dat het erin slijt. Als je weet dat het functionele in de wereld ’twee keer twee drie’ is en dat jij gezien hebt dat ’twee keer twee vier’ is, dan duurt het een tijdje voordat er automatisch ergens in je achterhoofd een soort weten oprijst — en niet een weten dat ‘aan’gezet moet worden. Als iemand mij bijvoorbeeld vraagt: ‘Ben je nog man?’, komt automatisch het antwoord, terwijl ik twee seconden daarvoor echt niet bezig was met me afvragen of ik wel een man ben… Op dezelfde wijze komt het ‘zien’ dat Bewustzijn is wat je bent. En die ‘correctie’ vindt op een natuurlijke wijze plaats. Op een gegeven moment hoeft die correctie ook niet meer te komen, omdat er niets anders meer is dan het zien van dat ene.
Maar op zo’n moment lijkt het of ik het doe, of ik die correctie maak. Terwijl je het ook kan zien als een gedachte die langskomt, die niet van jou is, waardoor die correctie plaatsvindt, en dát genade noemen…
Het enige punt daarbij is het geloof in die gedachten … De gedachte op zich is een onschadelijk ding, want alles bestaat uit gedachten, maar ga er eens goed naar kijken: hoe kun je gedachten zien? Omdat Bewustzijn er is, nou, dan zijn gedachten nooit bedreigend, want ze kunnen er alleen zijn als er Bewustzijn is en ze kunnen alleen maar gekend worden in datzelfde Bewustzijn. En op het moment dat ze gekend worden, is het object verdwenen, dan is het bewust geworden. Bewustzijn is dus het centrale middelpunt. Jij bent daarbij, dus jij bent dat Bewustzijn.
Ik dacht, werelds gezien, dat ik een dom Jantje had en dat er dus mensen waren die meer kennis hadden van en over Bewustzijn. Dat moet je dus afleren. Er valt niets anders te kennen dan kennen. En met ‘kennen’ bedoel ik niet ‘kennis’. Het kennen van het niet-kennen heeft geen enkele kennis nodig. Kennis kan pas verschijnen als het gekend wordt. Het Kennen staat dus ‘aan’, dat blijkt, dat zie je steeds meer in.
Dus heb je wel een natuurlijke reactie als iemand tegen je aan botst, maar zodra je je omdraait zie je dat het niets is. Ik bedoel, je ziet dan wel een persoon, maar dan weet je gelijk dat het bewustzijn is die met zichzelf stoeit. En als je dat op dat moment nog niet weet, dan komt het wel na twee of drie seconden. En je maakt je niet meer druk als je dat schijnbaar even vergeten was. Dat schijnbare proces blijft zich herhalen: ik ben een man, o ja ik ben bewustzijn. Maar op een gegeven moment houdt dat steeds paraat houden op.
Je gaat steeds meer inzien dat er in die momenten, als er geen ik-Jan is, je steeds heel bewust ongedefinieerd aanwezig bent, terwijl je dat vroeger als aanwezigheid van Jan zag.
Nu is dat ‘ik ben even weg’ eigenlijk niet meer weg van Jou, je bent juist heel erg helder aanwezig. Als Jan komt en gaat, is het nu ook niet meer van: hé dat ben ik, daar komt Jan en ik ben er altijd. Je gaat steeds meer zien dat je altijd dat aanwezige Bewustzijn bent, en dat je dus niet iets tijdelijks kan zijn, niet iets dat onderbroken wordt. En daarin komt Jan af en toe langs.
Dat noem je dus ‘het integreren van het zien’ of ‘het doden van de vrijers’?
Je draait je steeds meer 180 graden om, je kan het inkeer noemen. Vroeger als Jan er was, was ik-Jan er; als Jan nu langskomt is er de bevestiging van dat ‘Ik’, het onveranderlijke. Dat was er al. Nu draait alles zich om, dingen komen naar jou toe, ze hebben Jouw aandacht nodig.
Dat is wat ik met aandacht bedoel: ze hebben Jouw aandacht nodig. Die aandacht is niet van een Jantje — dan zou die een klein opgeblazen mannetje of vrouwtje zijn — maar van het Kennen zelf. In dat Kennen , alias aandacht, komt een Jan en de wereld langs, een droom-Jan en een objectloze droomloze slaap. Dit vormloze aandacht-zijn gaat volstrekt voorbij aan de zich wisselende drie toestanden. Jij, het aandacht zijn, neemt geen ervaringen mee van de ene naar de andere staat, dus heeft het geen betekenis en is het ook niet echt; het is hooguit zelfverbeelding.
Als je dat allemaal meemaakt, zie je dat jij een bewust wezen bent en je doet daar helemaal niets voor. Je kan Jan gaan trainen, zodat hij in de waaktoestand een stevig, slank en slim mannetje blijft. Maar daar heb Jij niets aan, want als Jan er niet is, kan Jij, dat wat aan Jan vooraf- en voorbij gaat, geen spierballen krijgen. Je ziet dus steeds meer in dat je het filmdoek bent en dat het zinloos is om in Jan te investeren. Je investeert steeds meer in je eigen objectloze, onveranderlijke basis. Dat is stabiel economisch beleggen, en het is ook uiteindelijk het lekkerste.
Je kan dus zeggen, je hebt het ontsnappingsluik gevonden, en het spel gaat gewoon door zoals altijd, maar je kan dat zien en zijn?
Als je de smaak van het filmdoek te pakken hebt, kun je van de film genieten, zonder dat je die smaak kwijtraakt. En inzien dat het filmdoek geen onderdeel van de film is; die is er voor én na de film. Als je dat inziet, dan doet het komen en gaan van de film Jouw filmdoekzijn niets meer dan dat wat zich op dat moment in de film aandient. Is het een griezelfilm, dan griezel je, is het een leuke film dan ‘leuk’ je mee. Maar je verliest niet echt de smaak van het filmdoek. Die smaak blijft aanwezig; dat is wat ik bedoel met koffie, melk en suiker: je ziet duidelijk het stabiele deel van de koffie, en het instabiele melk- en suikerdeel. De ‘smaak’ van de koffie, de essentie, houd je net zolang met je aandacht in het oog totdat het op een gegeven moment niet meer nodig is, want dan zie je, zonder dat je wat doet of laat, dat het de aandacht zelf is.
Dan blijken dus alle ervaringen, ook die van lekker, nooit van de objecten te zijn gekomen en dus moeten ze van mijzelf zijn. Dan kan het nog wel lijken of een object iets brengt, maar dat is niet zo. Daar trap je niet meer in. Dat is het moeilijke, want op dat moment haak je alles in de wereld van je af. Dan komt Kennen dus los te staan van het gekende. En dan zul je zien dat het uiteindelijk niet uitmaakt; je had überhaubt geen invloed of je iemand, bijvoorbeeld je partner, aardig vindt, dat had je toch niet in de hand. Nu je dus ziet dat je nog nooit wat in de hand hebt gehad, hoef je dat ook niet te gaan verbeteren of verslechteren of wat dan ook. Je hoeft dat niet in de gaten te houden, want je hebt toch geen inspraak. Dan zie je steeds meer dat je op het gekende Jan-niveau helemaal geen enkele inspraak hebt, had of zal hebben.
Dat is het leuke als je ervaart ‘er is niemand hier, er is niemand daar’; dan blijft alleen het gebeuren over. Wat er tussen gebeurt, is dan wat overblijft: het ervaren zelf.
Dan heeft het ervaren zelf een gigantische bron aangeboord, namelijk een gebied voorbij de drie toestanden en die blijkt al helemaal van Jou te zijn. Dan komt langzaam het besef dat deze hele toestand eigenlijk maar een zeepbel is.
Dat moet je niet als Jantje of Keesje gaan denken?
Nee… nou ja, Jantje kan dat wel denken, maar dan moet je wel tegelijkertijd even je wezenlijke standpunt in de aandacht houden. Als het filmdoek contrasteert met de film en in de film blijkt geen object te zitten, dan kan Jantje dat rustig denken, maar Jij gaat niet meer mee griezelen.
De angst voor: ik moet de afgrond in, ik word wereldvreemd, ik weet niet wat er gaat gebeuren, etc. verdwijnt dan?
Je weet nu wel wat er gaat gebeuren als je ‘de afgrond’ in gaat. Want je gaat steeds meer de logica inzien dat je bijvoorbeeld in de droomloze slaap een heel gelukkig wezen bent. In de droom heb je misschien een ongelukkige hoofdpersoon, maar je ziet dat er in het volgen van de droom zelf niets gebeurt, en dat er in de waaktoestand een bang schijterig Jantje kan langskomen die wat heen en weer spartelt. Maar er gebeurt niets met het Kennen daarvan, want dat is de neutrale toestand. Je gaat eraan voorbij en dat kun je niet doen! Het Kennen heeft geen enkele invloed op Jantje’s doen of laten. Maar in de periode dat je zoekt, lijkt het een tijdlang alsof de hoofdpersoon dat doet. Als je dan zegt: ‘Dat doet die hoofdpersoon toch?’ is dat dus betrekkelijk.
Zolang je nog denkt dat je een doener bent in een lichaam, volg dan die weg. Vroeg of laat kom je vanzelf tot de ontdekking dat het zo nooit geweest is.
Bedoel je via de weg van het doen te ontdekken dat er geen doener bestaat, in plaats van bij voorbaat te zeggen: er is geen doener en geen doen?
Je moet het fatalisme op ons pad (Jnana Yoga) proberen te vermijden. Op het Bhakti-pad kun je zeggen: ‘Ik denk dat ik de hoofdpersoon in de film ben en ik kan nooit naar het filmdoek toe, dus moet het genade zijn die dat kan doen. Als je dat echt ziet, kun je dat dus loslaten, maar de Jnani kan dat niet omdat hij bang is zich over te geven.
De jnani kan het wonder nog niet zien, maar de bhakta kan het voelen, die vertrouwt, zonder dat hij of zij weet waar dat vertrouwen vandaan komt, maar het is er. Hij geeft zich daaraan over, ondanks de gedachte ‘ik kan toch niets doen’; hij geeft zich over aan die macht en dan kan het, als het gebeurt, ook gewoon gebeuren. Maar een jnani moet zich al onderzoekend bezighouden met dat onderzoek tot en met de laatste vierkante millimeter, voordat hij zich durft over te geven aan zoals het toch wel gebeurt.