Veel zoekers die tijdens De Stoelendans gezien hebben dat ze het kennen en niet iets gekends zijn, slaan zich meestal weer vlug in de boeien van het gekende. Hoe kan dat? Bij het beantwoorden van die vraag gaat onze interesse vooral uit naar naar een manier om in het vervolg van die boeien af te komen.
door Jan van Delden
(Gepubliceerd in webmagazine Amigo #0, mei 2001)
Zoals gezegd, ondanks het inzicht dat we het kennen zelf zijn, lijkt het gekende ons in de praktijk het meeste te vertellen te hebben. We worden schijnbaar gedicteerd door de waargenomen objecten, die komen en gaan in het kennen zelf. Maar daarbij kan het kennen ons onmogelijk verlaten. Daarom is dit kennen niet iets van ons lichaam, want dan zou het kennen bij het slapen gaan met het lichaam – inclusief de hele waaktoestand – moeten verdwijnen. En dat gebeurt niet. Ook kan het kennen niet als iets objectiefs worden gezien. Er is immers geen zintuig voor. We kunnen ons het kennen (met of zonder het gekende) op geen enkele wijze voorstellen. Toch is het er altijd. Dus moet het kennen subject zijn en zijn wij dit zelf, ieder moment nu.
Het is belangrijk om dat door onderzoek ook echt te gaan inzien: dat we het kennen nooit kunnen verlaten. Hiervoor moeten we het gekende in gaan en vervolgens nagaan of het waar is, dat het kennen ooit een ervaring heeft gehad van het gekende; een ervaring die dan ook nog eens veróórzaakt zou zijn door het gekende. Dat onderzoek leidt onvermijdelijk tot de vraag: kan het subject (het kennen) eigenlijk wel bij het object (het gekende) komen, zoals het object steeds weer schijnt te beweren. Waarschijnlijk stellen we ons uiteindelijk de vraag of het gekende ons nog langer gelukkig kan maken. Want waar komt het geluk vandaan?
Alle zoektochten naar het geluk in de gekende objecten hebben ons al heel wat ellende bezorgd en toch gaan we hiermee door, al bereiken dat geluk nooit. De ervaring die we menen te krijgen van de gekende wereld, is daar de oorzaak van. We zien zo’n ervaring als iets wat bereikt wordt. Daardoor lijkt het alsof het gekende echt bestaat, ondanks het feit dat wij – als het kennen zelf – dat bewijs nooit kunnen leveren. Maar wordt het kennen op zich gezien, herkend en ervaren, – als dat wat is, onafhankelijkheid van het gekende – dan pas kan het geluk in ons leven een feit zijn. Want wat is het kennen van ons leven méér als kennen? Als we door een dal gaan, is het kennen daar moeiteloos en onbeïnvloed getuige van. Dat is ook zo bij een gelukservaring of bij welke ervaring dan ook in ons leven! Komt het ooit voor dat we het kennen kunnen verlaten of dat het ons verlaat? Nee! Luidt de werkelijke vraag dan niet: hoe worden wij en het kennen weer één met het geluk, zelfs terwijl – ons hoofdrolspelertje – gelukkig of verdrietig is? Het antwoord op die vraag is gewoon niet in het gekende te vinden. Daarom moeten we de antwoorden niet meer in het gekende blijven zoeken. Immers, wanneer we het gekende loslaten, bestaan we nog steeds. Wij zijn niet het gekende, maar kennen moeiteloos de aan- en afwezigheid van dit zogenaamd gekende.
Hoewel dit in theorie duidelijk mag zijn, zul je in de praktijk niet één, twee, drie toegeven dat het ook echt waar is. Het praktisch maken van het inzicht vraagt duidelijk om een volgende stap. Velen volgen dan een omweg door te proberen om van het gekende belichaamd-zijn af te komen. We willen het kwijt raken door het te ontkennen of weg te duwen. Of we zeggen dat het allemaal bewustzijn, illusie is en proberen het zo een nieuw begrippenjasje aan te trekken. Uiteindelijk werken dat niet , ook al kan het tijdelijk geen kwaad. De praktijk komt er – behalve inzien dat het kennen niet belichaamd is of iets gekends kan zijn – vooral op neer om zichtbaar krijgen wat het kennen nu wél is. En dat is zo dichtbij dat het gekende het eenvoudigweg nooit kan begrijpen. Geen enkele gedachte, geen enkel gevoel of emotie kan er iets over zeggen. Geen van deze middelen kunnen we gebruiken. Maar, vragen we ons bijna vertwijfeld af: wat blijft er dan nog over om het kennen mee te kennen?
Als we helemaal in deze vraag duiken, zullen we zien dat alleen het kennen zelf nog ‘over’ is. Maar kan het kennen, het kennen kennen? Is dat mogelijk? Is het antwoord ‘Ja’, dan is het zaak om – zonder dit antwoord weer direct met een begrip te willen omkleden – , dit feit (dit ‘Ja’) in ons te verankeren en de smaak van dat er-zijn (kennen) in de aandacht te houden, net zolang totdat die aandacht en het kennen één en hetzelfde worden. Vaak wordt dat laatste (het in de aandacht houden) gezien als een activiteit en daarom niet gebruikt. Maar dat is een misverstand. Aandacht en kennen kun je niet scheiden. Daarom moeten we er voor waken om niet iets gekends – zoals onze woorden en meningen over de aandacht – te gebruiken of zelfs te geloven, om vervolgens ‘het aandacht geven’ tot activiteit te laten verworden. Het enige juiste antwoord is namelijk dat het kennen het kennen kent, zonder er een beeld van te hebben gemaakt. Het zien dat er geen gekende bestaat, maar alleen het kennen zelf, vult het antwoord verder aan. Alles is kennen, en voor het kennen valt er niets anders te kennen dan het kennen zelf. Of in iets andere woorden: alles is eerste oorzaak en er is nooit een tweede oorzaak mogelijk. Daarom kent de eerste oorzaak niets anders dan zichzelf alleen.