Een wonderlijk verschijnsel in het menselijk denken is dat het vaak diep ingaat op allerlei details en consekwenties, zonder een onderzoek in te stellen naar de basis waarop een gedachtengang moet rusten. Ook mensen die de oplossing zoeken in een godsdienstige of filosofische benadering maken zich massaal aan deze “zonde der onwetendheid” schuldig.
We leggen verklaringen af waar iedereen ‘ja’ op zegt – daar heb je het al – zonder te onderzoeken of het wel waar is, wat we met z’n allen geloven.
Wie heeft zich ooit afgevraagd : “Is het wel waar dat ik zoveel jaar geleden geboren ben, zoals het Register der Geboorten vermeldt.”
Wie vraagt zich ooit af : “Is het wel waar dat ik vanochtend ben wakker geworden ?”
Doordat we dergelijke stellingen blindelings aanvaarden, slikken we daarmee tegelijk een wereld van vooronderstellingen in, zonder dat we dat in de gaten hebben.
Laten we eens kijken.
Vanochtend werd ik om zeven uur wakker.
Wat is dat voor een ‘ik’ dat wakker werd ? Waar was dat ‘ik’ bijvoorbeeld om vijf voor zeven ?
Ah! zeggen we : toen sliep ik nog !
Maar hebben we in de slaap ooit een ‘ik’ ontdekt ???
In de wakende toestand is er iets dat zegt ‘Ik ben wakker’. En in de droom is er iets dat zichzelf beleeft als de eerste persoon enkelvoud van de droom. Achteraf noemen we dit de dromer. Maar in de diepe droomloze slaap ?
In de slaap kunnen we nergens een slaper ontdekken. En omdat ervaring de enige toetssteen is van de realiteit van de dingen, kunnen we niet anders dan tot de conclusie komen dat èr ook geen slaper is in de slaap.
Laten we voor het gemak stellen dat de 24 uur van deze dag te verdelen zijn in 16 uur waken, 6 uur dromen en 2 uur diepe, droomloze slaap. Oppervlakkig gezien kunnen we die drie tijdvakken ’toestanden’ noemen : de wakende toestand, de droomtoestand en de diepe slaaptoestand.
We bevinden ons dan in heel goed gezelschap, want mannen als Shankara en Shri Ramana Maharshi gebruikten die termen in hun gesprekken met mensen die hun vragen voorlegden.
We mogen aannemen dat ze dat deden omdat ze plachten te beginnen met een antwoord dat aansloot bij het niveau waarop de vraagsteller meent dat hij zich bevindt. Voor de Guru zelf (als hij een authentieke Meester is, een ‘Levende Buddha’ zou je kunnen zeggen) zijn er geen toestanden. Hij is het eeuwige nu in alle verschijnselen, en de Tijdloze Helderheid als er geen verschijnselen zijn, zoals in de diepe slaap.
Wat verstaan we onder een toestand ? Om van een toestand te kunnen spreken moet er een iets zijn om in die toestand te kunnen verkeren.
H20 bijvoorbeeld kennen we in drie toestanden. Vloeibaar noemen we het water, in vaste toestand ijs, en in gasvorm stoom of waterdamp. Drie toestanden waarin dit element zich bevindt – en zonder water geen drie toestanden.
Zo zouden we op het eerste gezicht kunnen beweren dat er een ‘ik’ is dat zich soms in een wakende toestand bevindt, en soms in een droomtoestand. Maar nooit in een slaaptoestand. In de slaap vinden we geen slaper. (En als ik iemand anders zie slapen ? Dan maakt dat wat ik dan waarneem deel uit van mijn wakende toestand !)
In de wakende toestand nemen we een lichaam waar dat we ‘ik’ noemen, en de wereld die de vijf zintuigen van dat lichaam ons voortoveren. In de droom nemen we soms een droomlichaam waar, en de droomwereld die de droomzintuigen ons voortoveren. Beide toestanden zijn perioden waarin van alles wordt waargenomen, en waarin we zouden kunnen denken dat wij een iemand zijn die zich bevindt in een grote wereld.
Maar niet in de diepe slaap. Daarin is geen enkele waarneming. Noch het lichaam uit de wakende toestand, noch dat uit de droom verschijnt tijdens de slaap. Daar is geen enkele waarneming, dus ook geen tijd, geen ruimte. En dus ook geen gebondenheid of onwetendheid, ook al zullen er best mensen te vinden zijn die denken dat we in de diepe slaap bewusteloos zijn, en dat dat een minderwaardig soort toestand is, eigenlijk zonde van de tijd.
In werkelijkheid is de diepe slaap iets hoogst begerenswaardigs. Kijk maar eens hoe we er naar verlangen als we ’s avonds flink moe zijn. “Lag ik maar vast in bed !” En als we zoiets zeggen is dat niet omdat we zo naar een spannende droom verlangen, maar naar de slaap, naar dat kostbare goed waaruit we als herboren weer te voorschijn komen. Wee degene die moeite heeft met het vinden van de slaap. Vermoedelijk is de slaappil een van de meest verkochte medicamenten in onze westelijke beschaving.
Omdat er in de diepe slaap geen verschijnselen zijn, kunnen we er ons niets van herinneren… tenminste : ons denken, ons geheugen kan er ons niets over vertellen. Er is niets in de slaap dat het geheugen zou kunnen oppakken, en daarom maken we in de wakende toestand meestal een beeld van de slaap, als van iets donkers, als van een zwarte ruimte zonder duidelijke begrenzing.
In de diepe slaap is er geen idee dat er niets is, of dat er nu een bepaalde toestand is die verschilt van waken en dromen. Maar toch is er iets van bewustzijn in de diepe slaap – zo niet, dan zou het niet mogelijk zijn om iemand dan wakker te maken.
Er is dus bewustzijn, maar geen ‘ik’, geen tijd, geen vormen, geen woorden van welke aard dan ook. Met andere woorden : er is bewustzijn, dat op geen enkele manier door waargenomen dingen is beperkt of beperkt lijkt te worden.
Om vijf voor zeven: geen ik, geen gedachten, geen gevoelens, geen lichaam. En dan, plotseling en volmaakt spontaan ontspringt aan dit ongeconditioneerde bewustzijn een waken – een wakende toestand die ons een hele wereld voortovert, en daarin een ik. Bijna onmiddellijk daarna verschijnt het gevoel: ik ben dit lichaam.
En dat is het ogenblik waarop de ellende begint. Zodra het gevoel verschijnt dat ik een lichaam ben, wordt er met de snelheid van een explosie een wereld van illusie geprojekteerd, die het verlengstuk is van mij-als-lichaam : een wereld vol attrakties en vol gevaren; een wereld die de voortzetting is van gisteren en de afgelopen dagen, maanden en jaren. In een oogwenk projekteren we een ik met een verleden en een toekomst, en we kunnen niet anders dan datzelfde te projekteren op de dingen die door ons worden waargenomen.
En nu zijn we dus wakker, en ontbijten.
We staan op, spetteren wat met water.
Shri Ramana Mahèrshi zei dat het gevoel ik-ben-dit-lichaam is als een draad, waaraan de hele rest van onze illusies geregen zit als kralen aan een snoer.
Dit idee al, dat ik wakker werd, is een van die kralen. In werkelijkheid werd er niemand wakker.
Wat er gebeurde is dat er, als uit het niets, de bewustzijnstoestand verscheen die we de wakende toestand noemen, en dat een van de ontelbare produkten van die toestand een ‘ik’ is dat er deel van uitmaakt.
Misschien is het gemakkelijker om eerst te zien hoe dat gaat in de droom (droomtoestand is ook geen juiste uitdrukking, zoals we dadelijk zullen zien). Wanneer maak ik een reis naar de maan of heb ik een lang gesprek met mijn grootvader die al 50 jaar geleden is gestorven ? Nadat de droom is begonnen.
Het is duidelijk dat er geen dromer is, voordat er een droom is. De dromer, de eerste persoon enkelvoud in de droom, wordt pas geboren na het begin van de droom, en als de droom uit is, is het ook met hem afgelopen. Zodra de droom verdwijnt is ook de dromer verdwenen : in de diepe, droomloze slaap is er geen spoor van een dromer meer te bekennen. Trouwens ook geen spoor van de actieve, denkende en voelende ‘ik’ uit de wakende toestand.
Het doet denken aan de uitspraak van Ashtavakra die tegen zijn leerling Janaka zegt : Jij bent dat ene, ondeelbare bewustzijn, waarin niets een spoor achter kan laten (uit het hoofd geciteerd) .
De dromer is dus een deel van de droom, een produkt van de bewustzijnstoestand die we droom noemen, een gedroomd ik, en niet een ik dat er tevoren al was en dat zich nu in een droomtoestand bevindt. Geen maanreiziger vóór de droom, en geen maanreiziger na de droom. En, precies zo, geen ik-als-heer-of-dame-uit-X voor de bewustzijnstoestand die we waken noemen, en geen dame of heer meer als dat waken is afgelopen.
De bepaalde vorm die als ik wordt beleefd is een produkt van de wakende toestand of van de droom. Zijn de bewustzijnstoestanden die we waken en dromen noemen verdwenen, dan zijn alle vormen die we als ik beleefd hebben en die we ik genoemd hebben verdwenen. En toch is er dan niet niets.
Dat wat ik wezenlijk ben, zonder dat er iets is om het ‘ik’ te noemen of zelfs maar als objekt waar te nemen, blijft over.
Het is dat, waarin later spontaan weer de vormen van droom of waken verschijnen.
Er wordt verteld dat Zen Meesters nog wel eens tegen hun leerlingen zeggen : “Laat me je gezicht zien zoals het er uitzag (jaren) voordat je geboren werd”.
Toen de gebeurtenis plaats vond die men aanduidt met het woord geboorte, wat gebeurde er toen, wat onszelf betreft ?
Op een gegeven ogenblik verschenen er vormen in het bewustzijn, en later werd ons verteld dat wij sommige van die vormen waren, en dat andere vormen vader en moeder en tafels en stoelen waren.
Zo hebben we geleerd om ons te vereenzelvigen met een aantal van de door ons waargenomen vormen.
De weg naar de vrijheid is dezelfde weg terug ; inzien dat we niet tien of honderd of duizend van de vormen zijn (en miljoenen niet) die in het bewustzijn verschijnen, maar dat we dat éne, ondeelbare bewustzijn zijn waarin al die vormen verschijnen, en dat overblijft als ze weer verdwenen zijn. Dat bewustzijn zelf heeft geen vorm. Daarom noemen de Buddhisten het ‘Leegte’. Zelf Onvoorstelbaar is het dat, waarin voorstellingen verschijnen. Zelf Onkenbaar is het dat waarin het gekende gekend wordt.
De wakende toestand en zijn produkten kunnen, beperkt als ze zijn, niet Dat kennen wat door niets beperkt is. Daarom is het denken geneigd om te zeggen dat er in de diepe slaap of voor de geboorte niets is.
Het is juist, wanneer daarmee wordt bedoeld dat er niets is dat gekend kan worden als een objekt van de waarneming. Wat er wel is, is dat Lichtloze Licht waaruit zich spontaan de wakende en droom toestanden vormen.
In de diepe, droomloze slaap zijn we dus alleen tegenwoordig als diepe vrede, als dit Lichtloze Licht. Daaruit vormen zich bewustzijnstoestanden, en uit die toestanden vormen zich ik-gedachten en ik-gevoelens. Die zijn er niet in de diepe slaap.
Uit die slaap is nog nooit een ik wakker geworden. Er is geen ik in de slaap. Er is alleen het volmaakte Evenwicht dat we wezenlijk zijn. Zonder ik-gevoel, ik-gedachte of welke vorm dan ook.
Vrijheid is de dingen te zien voor wat ze zijn : te zien dat de bewustzijnstoestanden die waken en dromen genoemd worden beide vluchtige, droomachtige toestanden zijn, zonder enig eigen wezen. Wie dat ziet staat zelf buiten die toestanden. Zijn wezen is het Vormloze, Tijdloze, Eeuwige dat hij wezenlijk is.
Wat zal ik zijn?
Steeds weer ben ik als gras gegroeid, Zevenhonderdzeventig vormen heb ik meegemaakt.
Ik stierf als mineraal en werd een plant. Als plant stierf ik en werd een dier.
Ik stierf als dier en werd een mens.
Waarom dan zou ik vrezen door de dood te verdwijnen ? De volgende keer zal ik dood gaan, en vleugels en veren als een engel krijgen.
Daarna stijg ik nog hoger dan engelen –
Wat jij je niet kunt voorstellen – dat zal ik zijn.
(Jalaludin Rumi)