Naar aanleiding van een gespreksavond in den Bosch op 8 oktober 1979.
Je mag rustig zeggen dat bevrijding of ‘verlichting’ zoals men het hier zo graag noemt, niets anders is dan begrijpen wat begrijpen is. Maar hoewel dit zo eenvoudig is, dat er “geen woorden voor zijn”, ken ik in ons taalgebied nog geen vijf mensen die het begrepen hebben. Toch is dit het punt waar alles om draait. De traditie eist dat wij wachten met te praten over (jnana) Yoga of Vedanta totdat we dit hebben ‘gezien’.
Doet men voor die tijd zijn mond open, dan schaadt men zichzelf en zijn toehoorders of lezers. En dat gebeurt op grote schaal : de onzin die onder de vlag ‘yoga’ elke maand de brievenbus invalt kan worden uitgedrukt in meters tekst. Als al die schrijvers inzagen hoe ze zichzelf schade toebrengen door van het Onvoorstelbare een begrip te maken en daar over te praten, waardoor ze de deur die tot de levende waarheid toegang geeft nog eens” extra vergrendelen – met de allerbeste en humaanste bedoelingen – zouden hun kaken zo hard dichtklappen dat ze in geen jaar meer open te breken waren. Ze zouden hun opinies en begrippen aan touwtjes aan de zolder hangen tussen de andere worsten, en kunnen gaan kijken naar het kijken, in plaats van naar het geklets dat dag in dag uit in ons hoofd heen en weer klatert en ons zo fascineert.
Dat is het grote obstakel : dat we gefascineerd zijn door het gekakel in ons hoofd; in het denken; in de opinies die het denken zich heeft gevormd over het Onvoorstelbare en over nog een miljoen andere dingen. Zo lang onze aandacht daarop is gericht, ontgaat ons de realiteit, die niets anders is dan Dat waarin gedachten en opinies verschijnen, en Wat overblijft nadat ze weer verdwenen zijn zonder een spoor achter te laten. Waarom -wordt dikwijls gevraagd- zijn er maar zo weinig mensen die “verlicht” worden? Heel eenvoudig. In de eerste plaats zou de vraag natuurlijk al anders moeten luiden, namelijk; waarom ben ik zelf nog niet “verlicht”. En in de tweede plaats is dat omdat er niet zoiets bestaat als wat we zoeken: een ‘ik’ dat verlicht kan worden.
Wat er wel is, is een ik-gedachte of een ik-gevoel (dat wil zeggen een gevoel waar het denken een ‘ik’ in projecteert) of een ik-voorstelling. Meer ‘ik’ bestaat er niet.
Een gewoonte, zoals dit ikkige denken, doet alles wat maar mogelijk is om zichzelf in stand te houden. Het “gekakel in ons hoofd” is daarbij één van de meest efficiënte middelen.
Ik herinner me een ontzettend aardige man, waar ik erg op gesteld was en ben, en die ooit zei tegen enkele vrienden :
“Och, als we in dit leven maar een paar millimetertjes dichter bij de bevrijding komen, dan is het goed”. Wat kun je nu op zo’n uitspraak aanmerken ? Hoe evenwichtig, relativerend, berustend, nederig!
Maar als je beter kijkt, zitten er in één zo’n zinnetje hele werelden verpakt! Men veronderstelt om te beginnen al dat er een ik is dat dichter bij de bevrijding kan komen, en het veronderstelt dat er een weg moet worden afgelegd, maar bovenal – en dat is de grote leugen in dit verhaal – het veronderstelt dat het denken iets kan zeggen over bevrijding. En talloze mensen die al tientallen jaren bezig zijn met allerlei yoga en mystiek en wat dies meer zij, hebben juist dat niet door.
Nisargadatta en Ramana Maharshi vroegen beiden ooit aan een bezoeker : “Hoe weet je dat je niet “gerealiseerd” bent ?”
Eén zo’n vraag legt de hele waanzin van onze houding bloot : hoe weten we dat? Omdat het denken dit zegt! Er komt een dikke gedachte aandrijven, die zegt : “Nee hoor, ik ben nog lang niet verlicht, hemeltje nee, ik ben er nog ver vandaan!” Wat klinkt dat nederig, maar wat is het arrogant ! Het is de arrogantie van een gedachte die een levensduur heeft van drie seconden en niettemin meent, de situatie te kunnen overzien en er iets waars over te kunnen zeggen. En wij buigen vroom onze knieën, en knikken nederig met het hoofd, en produceren een tweede gedachte die zegt : “Nee, natuurlijk, het denken heeft volkomen gelijk – ik ben nog niet verlicht !” … en zo gaat de komedie voort. En zo wordt het geloof in stand gehouden dat het denken iets weet.
Maar in werkelijkheid is het denken iets dat geweten wordt … dus de situatie ligt precies omgekeerd. Gedachten weten niet, gedachten worden gekend. Dat is het ABC van de Vedanta.
De allereerste sloka’s van Shankara’s Drig Drisha Viveka luiden zo ongeveer (ik citeer uit het hoofd na heel veel jaren) : De wereld wordt gekend en het oog is de kenner. Maar het oog wordt op zijn beurt gekend en de geest (denken en voelen) is de kenner. Op zijn beurt wordt ook het denken weer gekend, en het Zelf is de kenner. Maar het Zelf wordt niet gekend.
Dit is nog maar het begin van de prakriya, Shankara richt zich hier tot nieuwelingen die nog menen dat de wereld echt is, dat wil zeggen dat de wereld een verschijnsel is dat onafhankelijk van het bewustzijn bestaat en dat de toeschouwer allerlei ervaringen geeft. Verderop maakt hij duidelijk dat van het uiteindelijke “standpunt” alles wat wordt waargenomen, de wereld en de gedachten, niets anders zijn dan bewegingen – “op een bepaalde golflengte” zou hij misschien in 1979 gezegd hebben in het bewustzijn dat we zijn, en dat de realiteit, het Kennen, van al die bewegingen niets anders is dan het Bewustzijn, de Helderheid zelf, waar ze in verschijnen en uit bestaan.
Een waarneming is pas een waarneming als hij een bewuste waarneming is, met andere woorden als er trillingen zijn ontstaan in het Licht dat we zijn. Het Licht dat we zijn neemt trillingen in zichzelf waar, en die trillingen noemen we ‘de wereld en sommige van die trillingen noemen we ‘mijn lichaam’ of ‘ik’. Maar al die trillingen worden gekend doordat ze verschijnen in het Kennen dat we zijn. Mocht er een wereld bestaan buiten het bewustzijn, dan kan geen levend wezen die ooit kennen. Levende wezens, dat wil zeggen “ik die deze woorden lees”, kennen of ken uitsluitend de trillingen binnen de Helderheid, binnen het Kennen dat ze zijn, dat ik ben. Alles wat komt en gaat, de wereld (alias de wakende toestand) wordt gekend. Wanneer iets is waargenomen zeggen we dat we het kennen, maar dan is de waarneming (dat wil zeggen : het waargenomen ding) al weer verdwenen en er is nu een nieuwe waarneming die bestaat uit de gedachte : “Ik ken dit-of-dat”. Met andere woorden : waarnemingen, dat wil zeggen waargenomen dingen, verschijnen en verdwijnen bij miljoenen per dag, maar na elke waarneming blijft de Helderheid onveranderd en onveranderlijk over als volkomen openheid waarin dan weer welke-waarneming-dan-ook kan verschijnen. Het Waarnemen, het Kennen, de Helderheid, blijft. Alles wat bij de wakende toestand of bij de droom behoort, inclusief de ‘ik’-gedachten in waken en droom, verschijnen en verdwijnen. De Helderheid, de Vrede, blijft.
Wanneer er geen wakende toestand verschijnt en geen droomtoestand, noemen we dat de diepe droomloze slaap. Daar zijn geen trillingen in het bewustzijn. Daar zijn we enkel aanwezig als Helderheid, als Vrede, als Volmaakt Evenwicht. In de diepe slaap is geen spoor van een ‘ik’ dat slaapt – van een slaper. We zijn daar als ‘de vrede die alle verstand te boven gaat’, als het Zijn zelf. Precies zoals op die ogenblikken wanneer we volmaakt gelukkig zijn. Dan is er geen denken, geen tijd. We zijn dan tegenwoordig als het geluk zelf – en dat is weer een ander woord voor hetzelfde.
Het ‘geluk’, de “Vrede die alle verstand te boven gaat”, is een “ogenblik” van tijdloosheid. Het geheugen is een manier van denken en dus van wat Paulus, hierboven, verstaat onder ‘het verstand’. De ‘ogenblikken’ die we aanduiden met woorden als ‘geluk’ of ‘vrede’ of ‘diepe slaap’ zijn ogenblikken waarin niets anders wordt waargenomen dan deze peilloze vrede. Het zijn ‘ogenblikken’ waarin de vrede, het geluk, het volmaakt vol-daan zijn, zichzelf kent en zich in zichzelf verheugt.
Doordat we de vrede die we zelf zijn toeschrijven aan gebeurtenissen (hoe gek kun je zijn ?) en denken dat een ontmoeting of de vervulling van een lang gekoesterde wens ons gelukkig maken, zien we de omstandigheden aan voor de realiteit : we zeggen later dat we ons herinneren hoe gelukkig we waren, maar dat is onjuist. Om te beginnen was er geen ‘ik’ dat gelukkig was ; we waren toen alleen aanwezig als het geluk zelf dat we wezenlijk zijn. En in feite was juist dit ‘ik’ verdwenen, omdat een van de situaties die steeds weer een hunkerend ‘ik’ te voorschijn riepen, was verdwenen. We wilden ontzettend graag iemand ontmoeten om lief te hebben, en nu is die iemand er, en daarmee is het hunkerende, geagiteerde ‘ik’ plotseling overbodig geworden en verdwenen. Het verdwijnen van zo’n diepgevoeld ‘ik’ legt het geluk bloot dat we altijd zijn, maar dat we over het hoofd zien doordat we alsmaardoor naar dat ‘ik’ kijken-en vragen- wat het wil.
Arnaud Desjardins geeft in één van zijn boeken een aardig voorbeeld om dit te verduidelijken ; Je zit in de auto, en het begint te regenen; op de voorruit zitten al enkele druppels.
Op dat ogenblik kun je naar die druppels kijken, maar dan zie je de weg niet goed meer; of je kunt naar de weg kijken, maar dan zie je de druppels niet duidelijk meer. Je aandacht kan maar één ding tegelijk scherp waarnemen, en doordat wij dag in dag uit luisteren naar het gekakel van gedachten en opinies, ontgaat het ons volkomen dat die verschijnen in een helderheid die alles is wat wij zoeken : dat Dat wat we zoeken dichterbij is dan onze intiemste gedachten en gevoelens.
Dat is HET obstakel: dat we onze aandacht richten op de opinies, op het gekakel in het hoofd, waar de krankzinnigste smoezen worden verzonnen om maar te blijven luisteren, om goede opinies te vervangen door nog betere opinies, om een goede levenswijze op te doen gaan in, ja, misschien zelfs wel in verlicht gedrag, als ik nog een paar jaar wortelen eet en veel mediteer.
Met al dat geluister naar opinies en voorstellingen blijft de vrijheid ons ontgaan. De grootste tragedie is misschien wel dat ik, al wortelen etend en mediterend en aan-yoga-doend opeens in een samadhi verzeild raak, en dan denk dat ik verlicht ben. Dat maakt de situatie vrijwel hopeloos en reddeloos. Van een iemand die zoekt, en waar althans nog een serieus kijken of luisteren mogelijk is, wordt ik nu een iemand die weet – en dat is de grootste ramp die je kan overkomen. “Wat voor nut heeft dat, door de bliksem te worden getroffen?” vraagt de Oude Tscheng (Y.A. 1979, blz.117). “Een ogenblik later begint het geborrel van de kleine geest weer, net als wanneer je wakker wordt, uit de slaap.
Je begrijpt pas alles, als je niets meer begrijpt, dat wil zeggen als het laatste spoortje verdwenen is van het bijgeloof dat gedachten iets kennen of dat er een ‘ik’ is (ook een gedachte) dat iets snapt. Dit Begrijpen wordt in een gesprek met Nisargadatta ’ alwetendheid’ genoemd. In antwoord op een vraag zegt deze Meester dan: “Het volkomen verdwijnen van elke interesse in kennis leidt tot alwetendheid”. Met andere woorden : het volkomen verdwijnen van de interesse in de opinies die het gekakel in het hoofd ten beste geeft. “Een guru (Nisargadatta) die rookt en vlees eet moest eerst nog maar eens naar zichzelf kijken”, zeggen de opinies over een geestelijke kolos als Shri Nisargadatta. En zo blijven we bij dat in ons wat per definitie niets, NUL, van de waarheid kan weten, consulteren in de veronderstelling dat we daar met de waarheid te maken hebben, en dat we die daar dan ook zullen vinden.
Begint het ‘nu duidelijk te worden, waarom van de talloze, die
zeggen haar te zoeken maar zo weinigen de waarheid vinden. Het is niet omdat de waarheid moeilijk te vinden is. Het komt doordat we de onechtheid belangrijker vinden en doordat, dit onechte – de opinies, het ik-gevoel – dit Onvoorstelbare maar een griezelige zaak vindt.
Waarnemen is niets anders en niets meer dan te Zijn.
Waar het Zijn is, is Helderheid,”waarnemendheid”. Ook de gedachte “ik begrijp er niets van” verschijnt, in en bestaat uit niets anders dan uit dit Heldere Zijn. Dit Zijn verlaat ons nooit. In de diepe slaap ’verheugt het zich in zichzelf’. Soms verschijnen er een wakende of een droomtoestand in. Dan ziet het zichzelf met vorm, zoals de zon, wanneer die naar de aarde kijkt, zijn eigen licht ziet, met daarin die vorm die ‘aarde’ heet. Ondanks dat ziet de zon alleen zijn eigen licht, al dan niet gereflecteerd als aarde. De aanwezigheid of de afwezigheid van die aarde verandert en beïnvloedt de Bron van Alle Licht op geen enkele manier. De zon is altijd zichzelf, of daar nu wel of niet iets in verschijnt om belicht te worden. Zo is het Zelf altijd ‘gerealiseerd’ of daar nu wel of niet een ik gedachte of een toestand in verschijnt.
Als er iets verschijnt in dat Licht dat we zijn, dan wordt dat gekend. Onwetendheid bestaat er in, het gekende aan te zien voor een kenner, een object aan te zien voor een subject, iets gekends te beschouwen als ‘ik’, als ‘mijzelf’. zoals we doen wanneer we zeggen ik zit, ik zie, ik hoor, ik denk, ik vind dat. Al die ikken komen en gaan. Terwijl ze verschijnen worden ze geweten in het Weten waarin ze verschijnen. Wij ‘zijn’ dit weten.
Wie meent, dat het denken ons tot deze waarheid, deze vrijheid, deze vrede kan brengen, zal haar nooit vinden. De vrijheid is de vrijheid, of daar nu gedachten in verschijnen of niet. Geen denksysteem, hoe intelligent ook, kan de waarheid onthullen, want de waarheid is dat wat overblijft wanneer het denken en alles wat wordt waargenomen is verdwenen, terwijl het waargenomene daar geen spoor in achter laat, of, in de woorden van Ashtavakra : “Jij bent het ene, met niets vermengde Bewuste Zijn. Niets kan een spoor in je achterlaten.” Wanneer de wakende toestand verdwenen is, inclusief de dingen die zichzelf daarin als ‘ik* beleven, en wanneer de droomtoestand inclusief de dromer verdwenen is, ben ik aanwezig als peilloze vrede, waarin geen spoor meer is overgebleven van die beide toestanden.
Het hulpmiddel par excellence dat ons in verschillende tradities op de een of andere manier wordt aangeboden, is de uitnodiging om nota te nemen van het feit dat we altijd, moeiteloos waarnemer zijn van de bewegingen in het Bewuste die komen en gaan. Alles wat tijdelijk is, alles wat in deze Helderheid verschijnt en verdwijnt, wordt waargenomen, en het Zelf is de waarnemer, de Helderheid is de waarnemer. Of anders en nog juister uitgedrukt : het Zelf, de Helderheid, is de waarnemendheid in elke waarneming, het licht in elke gedachte en elke waarneming, het licht dus waaruit elke waarneming bestaat, ook de waarnemingen die we ‘de wereld’ noemen, en boven alles de waarnemingen die we ‘ik’ noemen wanneer we zulke dingen beweren als ‘ik zit, ik zie, enzovoort’.
Deze Helderheid is de Uiteindelijke Aandacht, waarin de “trillingen” die we de wereld noemen verschijnen. Wanneer wij de aandacht richten op de aandacht, wanneer we luisteren naar het luisteren of kijken naar het kijken, dan wordt het duidelijk dat we alleen dit éne Heldere zijn, waarin alle dingen verschijnen, en dat nooit verdwijnt.
Alle opinies die beweren dat de bewegingen, het waargenomene, moet veranderen willen we deze Helderheid worden, leiden ons om de tuin, en verhinderen ons om enkel maar bewust te zijn wat we zijn. Wie meent dat hijzelf of de leer of de leermeester of de maatschappij of het denken of het gevoel of wat dan ook moet veranderen om tot de geleefde vrijheid te komen, zit op een dwaalspoor. Wie denkt dat het allemaal lief en vriendelijk moet, zit op een dwaalspoor. Wie denkt dat de vrijheid ergens anders of pas later gevonden kan worden, zit op een dwaalspoor. Wie denkt dat hij als ‘ik’ de waarheid kan realiseren, zit op een dwaalspoor. Wie luistert naar welke opinies dan ook en belangstelling heeft voor het gekakel in het hoofd, en dat aanziet voor waardevol, zit op een dwaalspoor. En wie denkt dat hij iets begrepen heeft zit op een dood spoor. Wie denkt dat hij verlicht is, is reddeloos verloren. Want het licht, dat “de verlichte” is, denkt niet. Het IS.
Gedachten bewijzen niets, en denksystemen leiden alleen tot nieuwe gedachten die ook weer niets bewijzen. Geen enkele waarneming, gedachte of gevoelde, geziene of gehoorde, goede of kwade, grote of kleine, bewijst wat dan ook, behalve dan dat er een Helderheid is, waar hij in verschijnt.
Wanneer dit ont-dekt is, duidelijk is, is elk waargenomen ding enkel nog een verwijzing naar dit Licht waar het in verschijnt. Zo wordt het hele bestaan een dans van licht in een Oceaan van Licht.
Elk ander standpunt is illusie.